No 1967 By Universal Publishing & Distributing Corp.
Nederlands van: Ben Kuypers
Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
ISBN 90 283 0497 5 - 2e druk: 1976
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
No 1968 By Born BV
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Hoofdstuk 1
NIEUWSBERICHT:
Den Haag, 1 november
De zaakgelastigde van communistisch China, Li Chiu, heeft vandaag ons land verlaten. Hij werd het land uitgewezen, omdat hij weigerde de politie medewerking te verlenen in het onderzoek naar de mysterieuze dood van een zekere Hsu Tzu-tsai.
Laatstgenoemde zou vermoord zijn, toen hij op het punt stond naar het Westen over te lopen ...
In Den Haag, de stad waar de diverse diplomatieke vertegenwoordigingen zetelen, ligt ergens een stil, doodlopend straatje. Zowat aan het einde hiervan, op een flinke afstand van de weg en achter een hoog, ijzeren hek, staat een groot herenhuis waarin de legatie van communistisch China is gehuisvest. Op een vroege avond in de laatste week van oktober brandden er slechts een paar spaarzame lichtjes in het gebouw. Het was dan ook in het weekend en bijna al het personeel was weg voor zaken of vertier. Het was al vroeg donker en er viel een lichte regen.
Een zijdeur van het grote herenhuis ging geruisloos open. Een man bleef even in de deuropening staan luisteren en tuurde de snel invallende duisternis in. Hij bleef daar wel vijf minuten stil en onbeweeglijk staan. Toen hij eindelijk in beweging kwam, verplaatste hij zich in ijltempo. Hij snelde de met kiezels bedekte oprijlaan over en holde over de grasrand naar de ijzeren poort aan het einde van de oprijlaan.
De poort zat op slot en was voorzien van een elektrische alarminstallatie, maar hij slaagde erin deze te vinden en onklaar te maken. Hij klom de poort over met de lenigheid van een aap. Een bange aap. De laatste paar meter liet hij zich vallen, draaide zich meteen om naar links en verwijderde zich snel.
Aan de andere kant van de straat, tegenover de poort, bevond zich een keldergat waar het pikdonker was. Hieruit klonk op bitse toon in het Chinees: 'Hsu Tzu! Blijf staan!' De man werd door een panische angst gegrepen. Het was dus toch een val geweest! Een zorgvuldig gespannen valstrik. Ze hadden hier al die tijd op hem zitten wachten. Maar hij was niet van plan terug te gaan. Niet na al het geduld en de moeite, die hij zich getroost had. Hij weigerde naar China terug te keren! Hij zette het op een lopen en perste er alles uit, voortgedreven door de wanhoop, een man met de Drakendood op zijn hielen. De dood die verraders wachtte.
Achter hem beet de stem hem weer toe: 'Stop! Blijf staan, jij addergebroed!' Hij hoorde een van hen de haan van zijn revolver spannen.
Een andere stem zei: 'Niet schieten, kaffer! We zijn hier in Holland. Achter hem aan. Wij kennen deze buurt en hij niet. We krijgen hem wel te pakken. En denk om de politie.'
De opgejaagde man, die al flink moe raakte, maakte een fatale vergissing. Hij sloeg een smal steegje in, zag te laat dat het doodliep, en moest op zijn schreden terugkeren. Hij raakte hiermee bijna zijn hele voorsprong kwijt. Tegen de tijd dat hij een andere hoek omsloeg waren beide mannen hem tot op veertig meter genaderd.
De vluchteling besefte dat hij het niet zou halen. Hij haalde iets uit zijn zak en keek wild om zich heen. Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen het weg te gooien, niet na al het werk dat hij hieraan opgeofferd had. Het was te belangrijk om weg te gooien. Vreselijk belangrijk. Dit voorwerp kon oorlog betekenen.
Hij struikelde en smakte bijna tegen de grond. Hij snakte nu naar adem en het leek wel alsof zijn longen in brand stonden. Was er nu maar ergens een plaats om het te verbergen en wel zo dat het zeker gevonden zou worden. Hij sloeg weer een hoek om en zag een jongetje. Het ventje stond juist buiten de lichtkring van een straatlantaarn. Hij deed wat alle knulletjes van zijn leeftijd van tijd tot tijd doen - hij stond te wateren in de goot. Verschrikt keek hij op naar de man, ongetwijfeld dacht hij dat het de politie was en dat hij thuis op zijn kop zou krijgen.
Doordat hij juist de hoek was omgekomen, was de vluchtende man drie seconden lang aan de blikken van zijn achtervolgers onttrokken. Hij gooide het pakje naar de jongen en zei hijgend, in perfect Nederlands: 'Breng dit naar de Amerikanen!' Hij rende verder.
Zijn twee achtervolgers zagen het jongetje niet. Het kereltje staarde hen na, terwijl hij in zijn ene hand het pakje hield en met de andere zijn gulp dichtmaakte. Hij was nog maar klein, maar al bijna negen en als Hagenaartje kende hij veel nationaliteiten: hij wist dat dit Chinezen waren.
Op dat ogenblik hoorde de jongen een gedempte schreeuw en het geluid van een vechtpartij achter in de straat. Hij holde de hoek om en liep recht in de armen van een grote politieman. De agent greep hem beet. 'Waar ga jij met zo'n haast naar toe, kwajongen?' Hij zag het glinsterende voorwerp in de hand van de jongen en pakte het af. 'En wat is dit? Gestolen zeker.'
'lk heb het niet gestolen,' jammerde het kereltje. 'Heus niet! Die man heeft het me gegeven. Hij zei dat ik het aan de Amerikanen moest geven. Ik zweer het u. Eerlijk waar. Ik heb het niet gestolen.'
'Welke man?' zei de agent, terwijl hij de jongen stevig vasthield.
Er kwamen nu tranen in de ogen van de jongen. 'Die man. Meer weet ik niet. Het was een Chinees. Hij werd door twee anderen achternagezeten. Dat waren ook Chinezen.' Toen herinnerde de jongen het zich weer. 'lk geloof dat ze aan het vechten waren. Ja, ik weet het zeker. Ik hoorde ze helemaal aan het andere eind van de straat.'
'Denk maar niet dat ik je geloof,' zei de agent, 'maar kom maar eens mee. Ik zal eens een kijkje gaan nemen.'
Met de jongen stevig op sleeptouw liep hij naar het andere einde van de straat toe. Het was een doodlopende straat, maar er kronkelde een klein steegje naar rechts. De agent, die de jongen nog stevig vasthield, scheen met zijn zaklantaarn het steegje in. Hij kende dit steegje, het behoorde tot zijn wijk en hij wist dat het uitkwam op een andere straat. Als die mannen er geweest waren, dan zouden ze nu al een heel eind weg zijn en ...
Hij gromde toen de lichtbundel op het in elkaar gezakte lichaam van een man viel. Zo! Het kereltje had dus toch niet gelogen. Even overwoog de agent wat hem te doen stond. Het had weinig zin om de jongen op zijn leeftijd een lijk te laten zien, en toch wilde hij hem beslist niet kwijtraken. Hij keek de jongen streng aan. 'lk ga daar naar toe. Jij blijft hier. Hier blijven, begrepen? Als je wegloopt, pakken we je op en ga je de gevangenis in. Is dat duidelijk?'
De jongen was nu lijkbleek. Hij stamelde: 'J ... ja, meneer. Ik zal niet weglopen.' Hij was er trouwens niet toe in staat. Hij stond te trillen op zijn benen.
De politieagent ging het steegje in en richtte zijn lantaarn op het lichaam. Hij had genoeg doden in zijn leven gezien om te weten dat de man dood was, zelfs na die eerste vluchtige blik. Toch vergewiste hij er zich even van. Goed dood ook! Een tenger gebouwde Chinees van een jaar of dertig, met een mooi pak aan. Hij zag er goed uit, als je van Chinezen hield. Wat hem betreft, hij hield er niet zo van.
Ze hadden de man beestachtig op zijn hoofd geslagen. Een plas donkerrood bloed begon al kleverig te worden op de ronde keien. Het zag ernaar uit dat ze de man stomweg doodgeknuppeld hadden, hoewel er misschien nog andere wonden waren. Daar zouden ze bij het medisch onderzoek wel achterkomen. De politieman draaide zich om, keek goed uit dat hij niet in de plas bloed stapte - hij had zijn beste paar schoenen aan - en ging terug naar de jongen. Deze keer klopte hij de jongen op de schouder. Het ventje was doodsbenauwd en de politieman was niet zo kwaad als hij eruit zag. 'Dat heb je tenminste niet gelogen. En nu zullen we dit eens gaan bekijken.'
Voor het eerst bekeek hij het voorwerp dat hij had afgepakt. Het was een ouderwets zakhorloge van het soort dat ze vroeger een 'knol' noemden. Er zat een ketting met een soort kogel aan.
Een kogel? De agent keek nog eens goed. Het was een kogel. Een zware kogel die op de een of andere wijze aan het einde van de ketting was gelast. Gesoldeerd? Wat deed het er ook toe. De agent betastte hem. De kogel voelde aan als een met staal omhulde .45 en was merkwaardig ruw; er zaten een soort krassen op het stalen omhulsel.
De politieman keek de jongen aan. 'Wat zei die man ook weer toen hij je dit gaf?'
'Breng het naar de Amerikanen.' De jongen begon te huilen, 'lk wil naar huis.'
De grote agent sloeg een arm om de schouders van de jongen. 'Straks, jongen. Nu nog niet. Ga eerst maar even met mij mee naar het bureau. Je zult even met de inspecteur moeten praten.'
Hij scheen nog even het steegje in. Het in elkaar gezakte lichaam lag er nog steeds. Wat had hij dan verwacht? Dat het op zou staan en weglopen?
Terwijl ze de straat uitliepen, bedacht de agent dat 'breng het naar de Amerikanen' in een stad als Den Haag maar één ding kon betekenen. De Amerikaanse ambassade.
Van het politiebureau ging het horloge met de kogel naar het hoofdbureau en vandaar naar de recherche, waar het werd overhandigd aan de uiterst bekwame hoofdinspecteur Van Dijk. Hij liet het direct in het laboratorium onderzoeken. Toen hij het rapport las, floot hij zachtjes en vond dat de Amerikanen dit zeker moesten hebben. Zo spoedig mogelijk.
Een paar uur later was het geheel als diplomatieke post op weg naar Washington.
NIEUWSBERICHT:
Beiroet, Libanon, 3 november
Communistisch China heeft een grootscheepse actie op touw gezet om de Arabische wereld hun 'culturele revolutie' en de rol van de Rode Gardisten duidelijk te maken. Grote sommen geld worden voor dit doel aangewend...
In Peking staat, net binnen de keizerlijke stad en dichtbij de Tempel van de Hemel, een onopvallend gebouwtje. Het ziet er ouderwets uit, en is voorzien van de traditionele gebogen, overhangende dakrand om de kwade geesten af te schrikken. Het sanitair is slecht en er is geen centrale verwarming, 's Winters is het gebouw kil en vochtig. Zelfs nu, in de eerste week van november, was het niet erg aangenaam in het gebouw. In een klein kamertje op de tweede verdieping was het nog minder aangenaam.
De broodmagere Chinees achter het bureau scheen geen last te hebben van het feit dat er geen verwarming was. Zijn naam luidde Piu Chui en hij was het hoofd van de propagandadienst van het centrale comité. Er zijn natuurlijk verschillende soorten propaganda. Kogels en granaten hij voorbeeld kunnen ook voor propagandistische doeleinden worden ingezet.
Voor de grote, gezette westerling met het glimmende, kale hoofd was een beetje verwarming wel gewenst. Hij was namelijk gewend aan de woestijn. Hij zag er ondanks de wrede trek op zijn gezicht vrij goed uit, en met haar zou hij er zelfs knap hebben uitgezien; zijn leeftijd lag ergens tussen de vijftig en zestig. Hij zat nu in een lage stoel bij het bureau met Piu Chui te praten met behulp van een tolk. Laatstgenoemde was vreselijk vet en droeg een dikke bril.
I'iu Chui was er de man niet naar om veel woorden te verspillen. Hij nam onder het spreken niet eens de moeite de dikke tolk een blik waardig te keuren. In plaats daarvan bleef zijn blik onafgebroken gericht op de krachtig gebouwde kaalkop.
Piu Chui was in zijn spreektrant erg vormelijk. 'Wij stellen er zeer veel belang in, mijnheer Lucy, om in het Midden-Oosten een oorlog te doen ontbranden, als dit kan gebeuren zonder dat we daar zelf bij bestrokken raken. Op dit laatste wil ik nog even met nadruk wijzen. Ik keur uw plan om zo'n oorlog te ontketenen goed, en wij zijn bereid om een en ander te financieren. Hierbij zullen we vanzelfsprekend propagandafondsen aanspreken. Uw plan is goed. U schijnt dit vak goed te beheersen. U hebt, geloof ik, nog onder Rommel gediend?'
Lucy knikte hierop bevestigend tegen de tolk. 'Zeg hem dat ik een tijdje onder Rommel gediend heb. Ik ben een woestijnspecialist. Ik stond bekend als de Duitse T.E. Lawrence.' Het wonderlijke bij dit alles was, dat Lucy vloeiend Engels sprak met een gedistingeerd Oxford accent. Dit accent vormde een belangrijk onderdeel bij het geheimhouden van zijn ware identiteit, het was een van de vele dingen die er tot nu toe voor hadden gezorgd dat hij verschoond was gebleven van galg of vuurpeloton. Jarenlang had Lucy in de schaduw van beide geleefd, en welke van de twee er voor hem in petto lag, hing grotendeels af van de vraag, wie hem het eerst te pakken zouden krijgen - de Russen of de joden.
Piu Chui staarde de grote man aan. 'Israël interesseert ons natuurlijk bitter weinig. Het land is te klein en te ver van ons vandaan dan dat wij ons hierover enige zorgen zouden maken. Het kan ons dan ook niet bijzonder veel schelen of Israël al dan niet blijft bestaan. Maar een afleidingsmanoeuvre daar komt ons op het ogenblik goed van pas. Mag ik nu nog eens de details van uw plan. Heel nauwkeurig graag.'
Toen hij dit hoorde, vertrok het gezicht van de man zich in een lelijke grimas. Hij had wel zo zijn zorgen over Israël. Als zij hem te pakken kregen, dan kon hij erop rekenen dat hij opgehangen zou worden, net als Eichmann. Als Israël van de kaart geveegd kon worden, dan zou dat voor zijn persoonlijke veiligheid heel erg gunstig zijn.
De bespreking tussen Lucy en Piu Chui duurde nog een half uur. Toen de kale man aanstalten maakte om te vertrekken, zei Piu Chui: 'lk heb uw vervoer zo ver mogelijk in orde gemaakt. Daarna bent u natuurlijk op uzelf aangewezen. En het geld waar we het over hadden, zal zo spoedig mogelijk ter beschikking worden gesteld.'
Lucy knikte tegen de tolk. 'Zeg hem dat ik ook alles in kannen en kruiken heb. Ik ben over drie dagen in Syrië. En het is heel belangrijk dat er geen vertraging komt met het zenden van geld. Ik moet een heleboel doen - ik heb veel te regelen en veel onkosten.'
Lucy ging naar de deur toe. De manier waarop hij stond en liep, deed je aan een beer denken. Men kreeg de indruk dat hij een enorme lichaamskracht bezat. Die indruk was maar al te juist. Lucy had veel mensen met blote handen gedood - en er nog van genoten ook.
Toen hij bij de deur was, begon Piu Chui te spreken. Hij sprak bijna vloeiend Engels, hoewel hij er soms genoegen in schepte net te doen alsof hij die taal helemaal niet kende.
'Tot ziens, Herr Gerhardt. Ik hoop dat uw plan slaagt.'
De kale man draaide zich om en staarde naar het bureau. Hoewel het niet aan hem te zien was, had hij innerlijk een schok gekregen toen hij zijn echte naam zo luid hoorde uitspreken. Het was al zo lang geleden.
'Jullie hebben een uitstekend archief,' zei hij.
Piu Chui lachte flauwtjes. 'Gaat wel,' zei hij.
Die avond in het vliegtuig naar het zuiden was Lucy - persoonlijk vond hij deze naam een leuke afkorting van Lucifer - nog steeds een beetje geschrokken. Hij had alle mogelijke moeite gedaan om zijn ware identiteit verborgen te houden. In Argentinië was hij drastisch afgevallen en sedertdien geen pondje meer aangekomen. Met chemische middelen was hij zijn dichte blonde haardos kwijtgeraakt en hij was nu zo kaal als een biljartbal. Hij wreef zich eens over zijn kop. Dat had pijn gedaan. Zijn gezicht had ook een behandeling ondergaan - daarover hoefde hij zich niet te beklagen; hij was er zowaar nog knapper van geworden. Hij had zijn Engels accent geperfectioneerd. En de verschillende Arabische dialecten beheerste hij al uitstekend.
Lucy deed een vinger in zijn mond en voelde aan een kies. Hij had zelfs een kies laten uitboren, een hele gezonde nog wel, en er een capsule vergif in laten zetten. Voor alle zekerheid. Daarna had hij de kies laten afdichten met een gemakkelijk te verwijderen kroontje.
Toch bleef het verontrustend dat iemand, in casu de Chinese inlichtingendienst, Gunter Gerhardt, de beruchte GG, in zijn huidige vermomming kende. Die gedachte beviel hem helemaal niet. Hij was maar een kleine eindje van de plaats geweest waar de joden zijn goede vriend Eichmann hadden opgepikt. Er liepen nog koude rillingen over zijn rug als hij eraan dacht, en hij was niet iemand die gauw bang was.
Toen haalde Lucy, William Lucy - hij had zich zelfs aangewend niet in het Duits te denken - zijn machtige schouders op. En wat dan nog. De Chinezen zouden hem niet verraden. Tenzij hij misschien zou falen in zijn opdracht, of als het om een of andere reden in hun kraam te pas zou komen. Maar dat kon hij zich niet indenken.
Hij zou niet falen. Hij was een specialist en hij kende zijn vak - specialist in onrust stoken op internationaal niveau. Lucy's hoofd viel op zijn borst en hij dommelde in. Over drie dagen was hij in Syrië en er was veel werk aan de winkel.
NIEUWSBERICHT:
Damascus, Syrië, 8 november:
SBO, de Strijders van de Bevrijdingsorganisatie, lanceerde vandaag opnieuw een aanval op koning Hoessein van Jordanië in een verklaring waarin melding werd gemaakt van een vijandelijke aanval op de Israëlische stad Beit Jibrin. De commando's, voornamelijk Syriërs, beweerden een inval te hebben gedaan over de grens met Israël, de halve stad te hebben vernietigd en een Israëlische munitieopslagplaats opgeblazen te hebben. Men zou verscheidene Israëli's gevangen genomen hebben. Zij hebben zich daarna teruggetrokken over de grens om een conflict met nabijgelegen Jordaanse troepen te vermijden. De SBO heeft de laatste tijd heftige kritiek geuit op Hoessein op grond van het feit dat hij tracht commando activiteiten tegen Israël tegen te houden; men beschuldigt hem er ook van nauw samen te werken met de Amerikaanse CIA, zogenaamd om de veiligheid van Israël te beschermen ...
De grote, kale man had nu een Syrisch uniform aan. Hij droeg geen onderscheidingstekens waaraan men zijn rang zou kunnen herkennen. De man die naast hem zat in de jeep was een Syrische kolonel, maar er bestond geen twijfel over wie het bevel voerde. Dichtbij fungeerden enkele tot de tanden gewapende Syrische soldaten als wachtpost, eveneens in uniform. De groep die de inval had gepleegd, was niet in uniform geweest en had geen herkenningstekens gedragen.
De jeep stond op de rand van een wadi, vanwaar beide mannen ongeveer een halve kilometer ver over de grens met Israël konden kijken. De overval was tegen het vallen van de avond ingezet en inmiddels was het geheel donker geworden. Zij zagen hoe de serene rust van de nacht verstoord werd door het spookachtige vuur in de verte en het geluid van de met een venijnige knal ontploffende granaten en het geratel van de kleinere vuurwapens.
De Syrische kolonel zei: 'Die Israëlische schooiers verdedigen zich verdomd goed, generaal Lucy.' De kolonel wist eigenlijk niet precies wat voor soort generaal Lucy was - hij droeg nooit onderscheidingstekens - maar hij had van de hoogste instanties in Damascus opdracht gekregen om zijn orders op te volgen. De kolonel was niet zo erg op generaal Lucy gesteld - de man had iets ruws, was zo sterk als een stier en had iets kils over zich, dat de slanke, ietwat verwijfde kolonel tegen de borst stuitte. Maar, bevel was bevel. In Damascus zouden ze wel weten wat ze deden.
De grote man naast hem kauwde op een dikke sigaar. Hij nam hem uit zijn mond en spuugde. 'Ja,' stemde hij toe. 'Nu vechten ze wel.'
Dat ze niet altijd gevochten hadden, daar wist hij over mee te praten. Hij had er genoeg naar de gaskamer gezonden, of naar de galg, of neer laten maaien door een machinegeweer. Altijd per geschreven order, en altijd onderaan ondertekend met GG. Ook altijd met rode inkt. Dat gaf het geheel een pikant tintje. De grote kerel zuchtte. Dat waren nog eens tijden. Veroordeeld - op bevel van GG. Gunter Gerhardt. Joden en Russen. Persoonlijk had hij altijd liever Russen dan joden om zeep gebracht. De Russen waren altijd vechters geweest, vandaar dat het genoegen hen te doden groter was geweest. Maar nu waren de joden ook vechtersbazen geworden - dat moest hij hun nageven - en dus werd het genoegen om hen te doden daarmee evenredig groter. Niet dat hij het zich tegenwoordig erg aantrok. Hij, Gunter - nee, verdomme, generaal William Lucy - was een statenloos persoon. Een avonturier en een onruststoker eerste klas. En hij werd al een dagje ouder. Wat hem nu het meest interesseerde was zo veel mogelijk geld te verdienen en zijn eigen hachje te redden. Op een goede dag zou hij zich ergens op een veilige plek vestigen en een vrouw zoeken en ...
Een soldaat, die tegen de kolonel aan het spreken was, onderbrak op dit moment zijn gedachtegang.
'Ze zijn op de terugweg, kolonel.'
'Goed,' zei de kolonel, 'lk hoop dat ze gevangenen bij zich hebben. Zo luidde het bevel.'
De grote man nam zijn officierspet af en krabde over zijn glimmende hoofd. 'Mijn bevel, kolonel. Niet van Damascus. Ik heb met de gevangenen een eigen plannetje.'
'Ja, mijnheer. Natuurlijk.'
Een paar minuten later kwamen de overvallers in kleine groepjes terug. Nu was de wadi zo langzamerhand genoeg door de maan verlicht om goed te kunnen zien. Wat er nu ging gebeuren, zou de Syrische kolonel voor altijd bijblijven.
De grote man schoof zijn pet wat naar achteren en liet een van zijn vette benen uit de jeep bungelen. Hij gebaarde naar de begeleiders van de gevangenen. 'Zet ze daar neer,' beval hij. 'Daar, dicht bij de rotsen.'
Er waren zes gevangenen. Drie trotse mannen, een jonge vrouw, een kleine jongen, en een meisje, een tiener nog. De kleine jongen snikte het uit. De anderen keken de grote man in zijn gezicht toen hij op hen afkwam. Hij bleef op ongeveer twaalf meter van het armzalige groepje staan.
De grote man keek het groepje lange tijd peinzend aan. Hij sprak tegen de leider van de overval. 'Een schrale oogst. Een verdomd schrale oogst. Had het echt niet beter gekund?'
De Syrische kolonel dacht bij zich zelf: Waarom in de naam van Allah hebben ze de kinderen meegebracht? Hij had zelf kinderen.
De leider van de overvallers deed erg kruiperig. 'Het spijt me, generaal. Maar ze vochten allemaal als leeuwen, ondanks het feit dat we ze verrasten. Die daar,' hij wees naar de jonge vrouw, 'heeft twee van onze beste mensen buiten gevecht gesteld. Daarom heb ik haar meegenomen. Ze is jong, maar iemand die zo goed kan vechten moet wel een of andere rang hebben. Misschien kan ze ons een en ander vertellen?'
De grote kale man, bekend als generaal Lucy, keek de leider aan. Even scheen het maanlicht in zijn ogen en enkele ogenblikken lang was de leider met stomheid geslagen. Het was alsof de generaal geen ogen had - alleen maar holle oogkassen.
Maar toen de grote man sprak, was zijn toon goedaardig, 'lk geef geen stuiver voor wat zij ons te zeggen hebben.'
Hij wees op het machinepistool dat de leider droeg. 'Geef mij dat eens.'
De man reikte hem het pistool aan. De generaal schoof met een klik de veiligheidspal weg en draaide zich toen om naar de op één lijn staande gevangenen. 'Hij opende het vuur op zes passen en werkte van links naar rechts. De drie mannen eerst, daarna de kleine jongen die juist ophield met huilen toen hij werd getroffen, vervolgens de jonge vrouw, en ten slotte het tienermeisje. Het machinepistool hoefde slechts zes keer kort te blaffen.
De grote man keek een ogenblik neer op de kronkelende lichamen. Mocht er iemand bij zijn die niet echt dood was, dan haalde hij die er zo tussenuit. Hij gniffelde. Hij liep naar de jonge vrouw toe en schoot nog een salvo in haar hoofd. Toen gooide hij het wapen terug naar de leider en liep met grote passen naar de jeep. Hij had zich dit gegund, alleen maar om te kijken of het hem nog dezelfde sensatie gaf als vroeger. Hij zuchtte. Niets zou ooit hetzelfde zijn. Zelfs doden niet.
De Syrische kolonel keek met grote ogen naar de lijken.
Hij dacht aan de woorden van generaal Lucy: 'Een eigen plannetje.'
Generaal William Lucy, GG, liep naar de jeep toe. 'Laten we opschieten, kolonel. En maken dat we hier wegkomen. We willen vanavond geen nieuwe moeilijkheden. Laten we terugkeren naar Syrië. Dit was nog maar een schijnaanval, weet u. Maar binnenkort krijgen we het betere werk. Heel binnenkort. Laten we zorgen dan ter plaatse te zijn om ervan te genieten.'
Hoofdstuk 2
Het was slecht weer in Washington. De eerste novemberstorm had de avond te voren over de stad gewoed en de gure regen die hij had meegebracht was tegen de morgen omgeslagen in hagel en natte sneeuw. Kortom, het was een kille, natte en ronduit ellendige dag.
De sfeer in het groezelige kantoortje van David Hawk aan het Dupont Plein, achter de voorgevel van een reusachtig persbureau, was al even weinig opwekkend. Er waren vier personen aanwezig op de conferentie, die nu in volle gang was: Hawk, een van zijn topmensen, Joe Lloyd van de CIA en een kleine, kalme man, die in een hoek zat en maar heel weinig zei. Hij was iemand van voor in de zestig, en was heel conservatief gekleed in een goedkoop kostuum, wit overhemd met bijpassende effen das. Over zijn rechteroog droeg hij een lapje, dat een lege oogkas moest camoufleren. Hij was al vele jaren, zowel persoonlijk, als beroepsmatig, goede vrienden met Hawk.
De man van de CIA zei: 'En toch blijf ik erbij dat wij dit karweitje moeten opknappen, Hawk!' Normaal zou Joe Lloyd 'mijnheer Hawk' of 'mijnheer' hebben gezegd, maar daarvoor was hij nu te kwaad.
'Wij hebben onze eigen organisatie in het Midden-Oosten, zoals jij verduiveld goed moet weten. Een goed getrainde en wijdvertakte organisatie. Wij zijn veel beter uitgerust om deze zaak af te handelen dan jouw mensen. Die kunnen alleen maar doden! Maar deze zaak moet een beetje subtiel gespeeld worden.'
Nick Carter had weleens gezegd, dat als Hawk geïrriteerd raakte, hij eruit zag als een pikkende tortelduif, een oude,