No1970 By Universal Publishing And Distributing Corp.
Nederlands van: Henk Van Slangenburg
Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
ISBN 90 283 0298 0
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
No1972 BY BORN N.V.
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher. Born Paperbacks en Born Pockets zijn uitgaven van Uitgeversmaatschappij Born N.V., Amsterdam /Assen
Hoofdstuk 1
Men kon van Heinrich Ströbling zeggen wat men wilde, maar hij had in zijn ruim twintig jaar gestolen vrijheid zijn ex-Gauleiterslichaam niet laten verslappen. Zelfs als Henry Steele, Argentijns zakenman met een vestiging in Chicago, had hij zich fit gehouden in de clubs en sportzalen van verschillende landen. Hij was bezeten van conditietraining, lichamelijke fitheid, het ontwikkelen van zijn spierkracht, sinds zijn dagen in de Hitlerjeugd in nazi-Duitsland.
Ook nu gebruikte hij zijn spierkracht.
Elke vezel van zijn perfect afgerichte spieren stelde zich heftig te weer tegen een mannenlichaam dat even sterk en lenig was als het zijne - een jonger lichaam, in zijn beste vorm magnifiek, maar nu gekwetst en kloppend van pijn na een aframmeling door het hulpje van Ströbling.
Het hulpje lag dood in de kamer waar Nick gevangen was gehouden, en tussen Nick en het einde van een lang, bloedig spoor stond slechts Ströbling. Het spoor begon met de dood van honderden onschuldigen uit de tijd dat Ströbling een uniform droeg en met een zweep sloeg. Het einde zou hier komen, op dit dak in Chicago, op deze zwoele, bewolkte avond in de late herfst.
Maar het zou slechts ten einde komen als Nick hem kon uitschakelen eer zijn eigen krachten het begaven.
Nick kreunde van pijn bij een houdgreep en rolde trappend om. Hij had niets om hem te helpen, niets dan zijn gekwetste en pijnlijke spieren. Zijn gebruikelijke wapenarsenaal lag ergens in die folterkamer verborgen. Niemand wist waar hij was. Niemand wist dat hij eindelijk Ströbling te pakken had, dat hij met één laatste, goed geplaatste stoot een van de grootste oorlogsmisdadigers van nazi-Duitsland zou kunnen doden.
Op het ogenblik zag het ernaar uit dat Nick degene was die zou worden gedood.
Hij gaf Ströbling een knietje in de liezen, wrong zich los en liet een scheermesscherpe slag los op de nek van de forse Duitser. Nu kreunde Ströbling - twee keer snel achter elkaar - maar hij bleef komen met zijn twee ijzersterke armen en geheven knie.
Afgezien van het geschuifel en gegrom was het stil om hen heen. Geen van beiden was zich bewust van het geraas van het stadsverkeer, drieëntwintig verdiepingen beneden hen. En nu stonden ze hijgend tegenover elkaar. Het geteerde dak - dit was een van de oudste wolkenkrabbers van Chicago, het gebouw waar Ströbling kantoor hield - kraakte onder hun voeten tijdens hun dodendans. Ströblings hand schoot uit als een zweep. Nick, doodvermoeid, ontweek hem, en trof Ströbling met een savateslag op zijn rotsharde kin.
Ströbling sprong en ze gingen samen neer.
Ruwe handen klauwden naar Nicks keel.
Nicks duimen draaiden in Ströblings ogen.
Ze gingen uiteen, en nu was het Nick die sprong; ditmaal raakten zijn voeten de andere man zo hard dat hij achterover viel. Een hijgende woedekreet ontsnapte aan Ströblings keel, en opnieuw kronkelden ze in een verwarde, golvende kluwen.
De harde zijkant van Ströblings hand trof Nick in het gezicht. Nicks hoofd werd opzij gerukt, maar zijn handen vlogen naar Ströblings keel. De greep werd steeds strakker. Ströbling spande zijn lichaam als een vechtende tijger en perste al zijn kracht omhoog - draaide, kronkelde, krampte zijn lichaam om het ding aan zijn keel af te schudden. Nick hield vast, kneep harder.
Een ogenblik bleef Ströbling stil liggen. Nick dacht dat hij hem te pakken had, hoopte en bad dat hij hem te pakken had, want zijn eigen kracht scheen uit te flakkeren als een dovende kaars.
Toen maakte de man onder hem een abrupte beweging en de granieten hardheid van beide handpalmen raakte Nicks gezicht met de kracht van een heimachine, en tegelijkertijd kronkelde de forse Duitser wild en rukte zich los. Hij kwam gehurkt overeind en struikelde achterwaarts, zijn vertrokken gezicht een masker van haat in het vage licht dat van de omringende hogere gebouwen kwam.
Nick liet beide armen uitschieten, klemde zijn handen om de enkel van de moordenaar en trok. Ströbling viel zwaar neer - maar rolde om en kwam nog harder neer op Nicks lichaam. Zijn benen schoten uit in een schaarbeweging en zijn handen klemden zich rond Nicks keel.
Ditmaal was Ströbling degene die kneep - hard, onontkoombaar, wanhopig. Hij hijgde naar adem en spoog kelige Duitse woorden uit; woorden van afkeer en bloeddorst - en zijn greep om Nicks keel werd steeds sterker.
Er klonk gesuis in Nicks oren en zijn keel was rauw. De rode nevel waarin zijn ogen zwommen scheen zwart te worden. Het was afgelopen met hem; het was gebeurd; alles werd zwart.
Maar toen ging het gevoel voorbij, en hij leefde nog steeds en Ströbling hield nog steeds zijn keel omklemd met die ijzeren, moordende beulshanden - de handen die zo vaak en zo afzichtelijk hadden gedood.
Nick kon hem niet laten ontkomen.
Hij kon hem niet laten leven!
Nick snakte naar adem en deed een beroep op zijn laatste krachten.
Maar het was eerder zijn ontembare wilskracht dan zijn lichamelijke kracht die hem ertoe dreef door te stoten in de ribbenkast van de andere man - diep en hard door te stoten, zijn klauwende hand in het gespierde vlees te begraven, een rib te grijpen en te rukken met een woestheid, geboren uit de wetenschap dat dit zijn laatste kans was. Toen rolde hij om, met Ströblings handen nog steeds rond zijn keel; hij rolde snel om, bleef stoten en rukken, trok zijn handen één voor één terug om ze weer diep in de maag van de man te laten verdwijnen, klauwend en draaiend, tot hij bot hoorde kraken.
Ströbling gilde. Zijn greep verslapte en hij rolde kreunend weg van Nick over het geteerde dak.
Nick schudde zijn hoofd om het helder te maken. Een gevoel van triomf vervulde hem. De kansen waren gelijk, meer dan gelijk; ze waren in zijn voordeel gekeerd. Ströbling was nu ook gewond, hij was bijna uitgeput en lag te krimpen van de pijn.
Nu had hij hem te pakken!
Hij gunde zich een moment om adem te halen.
Het was het verkeerde moment.
Ströbling kwam langzaam overeind, deinsde in gebogen houding achteruit, kreunend. Ook hij haalde diep adem.
Misschien voor een laatste sprong. Maar Nick zou hem vóór zijn en het gaf niet dat Ströbling nog steeds achteruitliep en gromde en de afstand tussen hen vergrootte. Misschien probeerde hij weg te komen. Wat dan nog? Waar kon hij heen? De binnentrap af waarlangs ze naar boven waren gekomen, Ströbling voorop met Nick achter zich aan? De brandtrap af, naar het trottoir, drieëntwintig verdiepingen omlaag?
Nee - Ströbling moest weten dat Nick het hem zou beletten. De Duitser bleef nu gespannen staan, en Nick keek scherp naar hem, gereed voor de aanval.
Zijn voeten kwamen los van het dak en een plotselinge duisternis trof hem als een mokerslag.
Waar een vage lichtschemering was geweest, was nu niets. Ströbling verdween uit het gezicht. Alles verdween. Er was slechts een intense, overweldigende duisternis. En toen voelde Nick kledingstof terwijl hij in het duister neerkwam en Ströbling aanraakte. Heel even aanraakte. En hem kwijtraakte met een zacht ritselend geluid.
Hij werd vertraagd door de folterende uitputting en tastte zacht vloekend om zich heen. Toen hoorde hij dichtbij een licht gekraak.
Ströbling, die wegsloop in de onverklaarbare, helse duisternis.
Het dak kraakte toen Nick zich bewoog. Hij trok zijn schoenen uit en sloop geruisloos over het versleten teerdak.
Er kwam geen geluid meer van Ströbling.
Absolute stilte. Absolute duisternis.
Nee, geen absolute stilte. Hier op het dak wel, maar niet beneden, in de straat. Claxons, een politiefluitje, schreeuwende mensen. Alleen hierboven was niets te horen.
Zijn schuifelende voet raakte iets. Hij bukte zich, en voelde de schoenen van Ströbling. Ook hij sloop dus geruisloos over het dak om Nick in een hinderlaag te lokken. Of om de open deur naar de trap te zoeken.
Nick bleef roerloos staan wachten en luisterde en dacht na. Hij besloot naar de deur te sluipen en daar af te wachten. Het was ongelooflijk donker en hij vroeg zich af hoe de verduistering was ontstaan en waarom deze zo drukkend was. Een elektriciteitsstoring, ja, maar ... Hij snoof. Vochtigheid in de lucht. En damp. Smog. Hij was te druk bezig geweest om er eerder op te letten, maar de luchtvervuiling was bijna tastbaar.
Zijn ogen deden er pijn van en zijn longen waren er mee volgepropt. Vreemd, dacht hij.
Maar waar was Ströbling?
Nicks vingers raakten een muur en hij gleed erlangs. De deur naar het trappenhuis moest hier ergens zijn ...
Het geluid klonk op enkele meters afstand. Een deurklink klikte, eerst zacht, toen harder alsof hij weerstand bood. Hij tolde om.
Wat nu! Had hij zich zo vergist met de deur?
Hij liep snel in de richting van het geluid, bewoog zich licht op de ballen van zijn voeten, bedacht op een valstrik.
Het geluid werd harder en een deur werd opengerukt.
Hij vloekte toen hij de deur bereikte. Ströbling was er al door, op weg naar beneden en in het donker zou hij ontkomen ... Maar een twijfel knaagde aan Nick.
Waarom had Ströbling met de deur moeten worstelen? Hij had opengestaan.
Het antwoord kwam met het geluid van iets dat versplinterde en een zucht van warme, vettige lucht en een gil die op hoge, schrille toon begon en in een crescendo opklom en weerkaatste, wegzakte, als een jammerende sirene in de verte ieler werd - en toen ophield.
De warme, vettige lucht van de open liftschacht blies zacht in zijn gezicht en opeens was hij nat van het zweet.
Hij deed de deur dicht en draaide zich geschokt af.
De verduistering die Ströbling bijna een ontsnapping had geboden, was dus zijn dood geworden.
Een verduistering, een oud gebouw, een oude en slecht beveiligde liftschacht, en het spoor was ten einde.
In het oosten was een vage lichtgloed zichtbaar. Hij tastte zich er een weg heen tot hij bij een muur kwam en over de rand keek.
Kleine lichtjes flakkerden in een aantal ramen. Twee lage gebouwen - hospitaal en brandweerkazerne, dacht hij - waren helder verlicht. In de straten schenen koplampen van auto's. Hier en daar prikte een zaklantaren in het donker. Dat was alles. Verder lag de stad in duisternis gehuld.
Het is weer eens gebeurd, dacht hij. Zo'n elektriciteitsstoring waarvan ze zeiden dat die niet nog eens kon gebeuren. Maar op dit moment betekende het voor hem alleen maar dat hij zijn vermoeide lichaam drieëntwintig verdiepingen omlaag moest slepen op zoek naar een telefoon, een borrel, een bed en slaap. En het betekende het einde van de zaak Heinrich Ströbling.
Hij wist het toen nog niet, maar het betekende het begin van een andere zaak.
Jimmy Jones was te jong om de kranten te lezen, niet te jong om de woorden te begrijpen, maar te jong om er iets om te geven. Daarom wist Jimmy niet dat heel Chicago en de voorsteden en het grootste deel van Illinois en delen van de aangrenzende staten vijf uur lang in het donker hadden gezeten eer de lichten plotseling op onverklaarbare wijze weer aangingen. Evenmin wist hij dat bijna een jaar geleden
een jongen die iets ouder was dan hij op een weg in New Hampshire had gelopen en precies deed wat Jimmy nu deed op deze kille avond in Maine.
Jimmy was op weg naar huis en zwaaide met een stok. De zon was onder en hij had het koud en er waren vreemde flitsende lichten in de lucht waar hij een beetje bang van werd. Daarom zwaaide hij met zijn stok, zodat hij zich niet zo bang voelde, en hij sloeg ermee tegen de lantarenpalen. Hij mepte twee lantarens en er gebeurde niets, afgezien van het bevredigende geluid van de stok die tegen de palen smakte.
Toen hij de derde lantaren raakte, ging het licht uit.
'O, Ke-ristus!' zei hij met een schuldig gevoel en keek langs de donkere weg naar huis.
Alle lichten waren uit. Alle lichten langs de weg en in de stad die voor hem lag.
'Tjee!' fluisterde hij. 'O, Jezus, nou heb ik het gedaan!'
Hij begon te rennen in het donker.
Hij vergat de spookachtig flitsende lichten in de lucht.
Maar de mensen in zijn donkere stad zagen de lichten toen hun eigen lampen uitgingen en sommige mensen voelden zich niet erg op hun gemak. En sommige anderen waren doodgewoon bang.
Drie dagen later stapte politieman Horace Smith in de Rocky Mountains uit zijn jeep om zijn benen te strekken en naar het Elkhorn meer te kijken, dat om deze tijd van het jaar gewoonlijk dichtgevroren was maar nu nog blauw lag te kabbelen onder de bijna winterse lucht.
Nogal warm voor de tijd van het jaar, hield hij zich zelf voor. Zou me niks verbazen als het waar was dat de Russen met ons weer knoeien. Voor je het wist lieten ze de Poolkap smelten om een bloeiende woestijn van Siberië te maken en Amerika te laten overstromen.
Hij klom over een stapel rotsblokken en liep om het laatste grote rotsblok heen. De dam in het meer strekte zich voor hem uit, mooi en vredig in de middagzon. Hij keek er liefdevol naar.
En had opeens het afschuwelijke gevoel dat er iets in zijn hoofd geknapt was.
Hij knipperde met de ogen, schudde zijn hoofd, keek weer. Bij zonsondergang soms, ja, maar niet midden op de dag, nooit midden op de dag.
Om de een of andere reden viel hij op zijn knieën en kroop naar het water.
Toen hij het bereikte was er niets veranderd. Het was nog steeds bloedrood.
En beneden in het dal, in de kleine stad waar vroeger een mijnwerkerskamp was geweest, draaide Myrtle Houston de keukenkraan open en er kwam een stroom roodachtige vloeistof uit.
Ze was die dag niet de enige huisvrouw in Gold Gap die te laat was met de lunch.
Rond het avondmaal werd door de hele staat Colorado commentaar geleverd op het vreemde rode meer. Niemand had er een verklaring voor.
De volgende dag stapte Jake Crewe in Pocatello, Idaho zoals altijd om zes uur in de ochtend uit bed maar zonder zijn gebruikelijke opgewektheid. Hij had niet goed geslapen. De nacht was drukkend geweest, niet zo zeer door de warmte als wel door gebrek aan lucht.
Jakes machtige borstkas zette zich uit toen hij voor het open raam stond om adem te halen. Zonsopgang was pas over zesenvijftig minuten, maar er moest toch iets van het ochtendgloren te zien zijn.
Er was niets te zien.
Er lag een nevel over de stad, een smerige, goor ruikende mist, zoals hij nog nooit had gezien; een groezelige deken van vuil.
Hij staarde er ongelovig naar en snoof. Een chemische stank. Uitlaatgassen. Rook. Zwavel, of zo iets. Hij mompelde geïrriteerd en slofte naar de badkamer om koud water in zijn gezicht te gooien en het gevoel weg te wassen dat hij een wandelende hoop vuil was.
Het water stonk smerig.
Om acht uur die ochtend waren bijna alle dertigduizend inwoners van Pocatello zich er onaangenaam van bewust dat de koele, heldere lucht van hun stad en het frisse water op onverklaarbare wijze waren besmet.
Het stelde hen bepaald niet gerust toen ze later op de dag vernamen dat de hoofdstad van de staat, Boise, op gelijke wijze was getroffen. Integendeel.
Flagstaff, Arizona, 17 november
Zevenentachtig mensen, onder wie drie ingenieurs, een arts, twee piloten, vijf onderwijzers, enkele tientallen studenten, achttien toeristen en vier politiemannen zijn gisteravond getuige geweest van Ongeïdentificeerde Vliegende Voorwerpen in de huurt van Humphrey's Peak. Agent Michael telde twaalf 'vuurballen in de lucht, met staarten erachter die leken op stralen van groen vuur'. De camera van dr. Henry Matheson legde drie snelle foto's van de voorwerpen vast eer ze 'plotseling verticaal opstegen en boven de bergen verdwenen'. In een gesprek met uw verslaggever verklaarde hij vandaag: 'Ik zou weleens willen zien dat men dit uitlegt als moerasgas. Boven de hoogste berg van Arizona? Vergeet het maar. Zeker niet na die toestand van een paar dagen geleden in de woestijn. Ik zal u zeggen, de mensen raken overstuur van dit soort dingen, en het wordt tijd dat we er iets aan gaan doen voor we paniek krijgen ...'
Hoofdartikel Kansas City Morning Sun, 20 november
'Na negen uur en zevenenveertig minuten van chaos gingen de lichten van de staten in het middenwesten hedenochtend om 5.35 uur weer branden. Veertien mensen zijn omgekomen bij ongelukken die direct of indirect waren veroorzaakt door de storing. Honderden huizen hadden de gehele nacht geen water. Duizenden mensen strandden in hun kantoor, op straat, in liften. Honderdduizenden inwoners van deze vier staten zaten plotseling zonder warmte, licht, comfort - en een verklaring. Waarom is het opnieuw gebeurd? Zullen we het nooit te weten komen? Waarom zijn de elektriciteitsmaatschappijen niet in staat te verklaren waarom het is gebeurd en hoe de situatie plotseling vanzelf is hersteld? We hebben het recht dat te weten, en we eisen ...'
'Hallo, hallo, hallo, mensen, hier is Swinging Sam weer met de laatste hitplaten die speciaal voor u zijn gekozen door uw favoriete radiostation, die goeie ouwe WROT in Tul - Wat? Een ogenblikje, mensen. Ik krijg hier een bericht. Hee! Spoed! Van de stadswaterleiding. Water! Persoonlijk raak ik dat spul nooit aan ... Hee, u misschien maar beter ook niet. Hier lees ik - en luister goed, mensen:
Waarschuwing! Drink het water uit uw kraan niet - herhaal - niet. Drink geen stadswater. Drink geen water in het gebied dat gebruik maakt van het Tapaconic Reservoir. Er zijn aanwijzingen van een ongewone vervuiling, die niet per se schadelijk is. Maar tot er beslissende proeven zijn genomen wordt er sterk op aangedrongen dat het publiek flessenwater of andere vloeistoffen uit afgesloten containers gebruikt. Er is geen reden voor paniek - herhaal - geen reden voor paniek, maar werk alstublieft mee. Nadere details zullen zo spoedig mogelijk worden gegeven.
Hee, ik dacht al dat mijn tandenborstel raar smaakte, vanochtend.
Nick Carter doofde zijn sigaret en maakte zijn veiligheidsgordel vast. De lichten van New York lagen onder hem en zijn medepassagiers, en de Constellation van Eastern Airlines daalde reeds in een gracieuze bocht.