Carter Nick : другие произведения.

Target: Doomsday Island

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:
Школа кожевенного мастерства: сумки, ремни своими руками
 Ваша оценка:

  D 197
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  Operatie laatste oordeel
  
  
  
  
  
  Uitgeversmaatschappij Born Amsterdam-Assen
  
  Oorspronkelijke titel: Target: Doomsday Island
  
  No 1973 By Universal Publishing and distributing Corp.
  
  Nederlands van: Henk van Slangenburg
  
  Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
  
  ISBN 90 283 0389 8
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  
  
  No 1973 By Born B.V.
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the Publisher.
  
  Born Paperbacks en Born Pockets zijn uitgaven van Uitgeversmaatschappij Born B.V., Amsterdam / Assen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Ze zei dat ze Veronica heette, wat me op zich al op mijn hoede deed zijn. Meisjes worden niet meer Veronica gedoopt, en dit exemplaar leek geen dag ouder dan zestien jaar. Het feit dat ze in de hotelbar zat zei niets; die kinderen krijgen tegenwoordig net zo makkelijk een vervalst legitimatiebewijs te pakken als alle andere dingen die ze niet zouden mogen hebben. Eén blik op het koele gezicht, de uitdagende ogen onder dat lange, blonde haar en de meeste mannen zouden haar waarschijnlijk in alles geloofd hebben. Achterdocht is een van de voornaamste ingrediënten van mijn vak; het is een tweede natuur om de waarheid achter lagen van leugens te zoeken. Ik was met vakantie, maar dat maakte geen verschil. Er zijn genoeg mensen op de wereld die Nick Carter dood zouden willen zien om me voortdurend alert te doen zijn.
  
  Ik was nu een paar dagen in Westbush om uit te rusten na een paar beklemmende opdrachten in het Midden-Oosten. Ze waren niet bijzonder lastig geweest vergeleken met andere opdrachten waar ik me doorheen geslagen heb en ik had geen nieuwe kogelgaten opgelopen. Maar na ruim een maand in de woestijn had ik behoefte aan sneeuw en vredige bergen, aan het gezelschap van mensen die nog nooit van me gehoord hadden, en dat had me naar dit afgelegen maar luxueuze ski-oord in Vermont gebracht. En nu Veronica.
  
  Ik was het grootste deel van de dag op de skihellingen geweest waar het niet druk was omdat het midden in de week was. Ik kan tegenwoordig niet zo vaak skiën als ik zou willen, maar ik blijf in vorm, en zolang ik niet probeer me aan te stellen voor de sneeuwvogeltjes kan ik ongeveer elke kampioenshelling aan. Alleen wat voorzichtiger, misschien; ik ben in mijn eigen werk te vaak afgetuigd om zo maar voor de lol met bomen en rotsblokken te gaan stoeien.
  
  Toen ik in de grote lounge kwam met het enorme open vuur in het midden met de koperen kap erboven, was het er plezierig druk. De geur van brandend notenhout vermengde zich met de geuren van leer, vochtige wol, en de verlokkende aroma's van de warme drankjes die Rusty achter de bar mixte. De meeste mensen waren jong en zaten of hingen in groepjes, terwijl enkele koppels gebruik maakten van de privacy van de diepe leren boxen langs de muren.
  
  De barkeeper, een forse, altijd glimlachende roodharige jongen, begroette me. Hij kende mijn voornaam al, dus het verbaasde me niet toen hij vroeg: 'Fijne dag gehad, Nick?'
  
  'Niet slecht,' antwoordde ik, en liet me op een kruk zakken. Aanvankelijk zag ik de jong uitziende blondine niet; ze zat een half dozijn krukken verderop, met haar rug naar me toe. Maar toen ze mijn naam hoorde draaide ze zich langzaam om, bekeek me even in de donkere spiegel achter Rusty, draaide toen verder tot ze me aankeek.
  
  'Jij bent dus Nick.' Haar stem was zacht, een beetje hees, en ondanks haar jeugd leek het geen aanstellerij. Ik knikte, behoedzaam uiteraard. Zelfs in een dikke zwarte trui die tot over haar heupen reikte, was het duidelijk dat ze in elkaar stak als een sterretje in een van die strandlolfilms. Maar ik zie ze nog altijd liever een beetje ouder; ik mag dan dertig geweest zijn, maar ik ben nog niet aan de laatste-jeugdige-drift-affaires toe, en ik betwijfel of dat ooit zo ver zal komen. Ze hield haar hoofd scheef, zodat het lange, lange haar als een gouden waterval over haar ene schouder tuimelde. Toen knikte ze nadenkend. 'Ja. Je ziet er als een Nick uit.' En daarna draaide ze me haar rug weer toe en staarde langs de open haard naar de rij hoge ramen die op de verlichte sneeuwhellingen uitkeken.
  
  Nou, dat was dat, dacht ik, en dronk gretig van Rusty's warme rum met boter.
  
  Na een poosje gleed het meisje langzaam van haar kruk; ze was een flink stuk langer dan ze zittend had geleken. Ze keek snel naar me, en het was niet zo'n namaakzwoele blik die tieners beoefenen; ze beet op haar onderlip en haar ogen keken dwars door de mijne. Toen ze op me afkwam, was het met het air van iemand die zojuist een moeilijk besluit heeft genomen. Ik ging automatisch staan - en niet uit beleefdheid. Ik wilde paraat zijn voor wat er ook mocht gebeuren.
  
  'Ik ben Veronica,' zei ze.
  
  Nou ja, het was een naam, dacht ik; waarschijnlijk had ze hem aangenomen na het zien van oude films op de televisie. 'Nou kennen we eikaars naam dus,' zei ik voorzichtig. Het meisje hield haar handen achter haar rug, en ik hoopte dat ze het alleen maar deed om haar weelderige boezem te laten uitsteken.
  
  'Ja. Ik ... ik heb je hier al eerder gezien. Je bent hier alleen, is het niet?'
  
  Ik knikte.
  
  'Dat dacht ik al. Ik ook.'
  
  Ik keek langs haar de grote zaal in; het werd nu voller, en het geroezemoes nam toe. De onvermijdelijke would-be musicus begon op een gitaar te pingelen. 'Ik zou denken dat een wandelingetje door die menigte een eind aan je probleem zou maken,' grinnikte ik en keek haar openlijk waarderend aan.
  
  Ze glimlachte even, begon weer op haar lip te kauwen.
  
  'Nee, het is ... ach, iedereen hoort hier min of meer bij iedereen, en ik wil niet...' Het scheen haar moeilijk te vallen ter zake te komen. Toen ze een hand tevoorschijn bracht verstijfde ik, maar ze veegde alleen maar een haarlok weg.
  
  Ik begon te ontspannen, dit was gewoon een meid die gezelschap zocht voor de pret, en ik was beschikbaar. Hierna zou ze vragen of ik getrouwd was ...
  
  'Ben je getrouwd, Nick?'
  
  'Ik heb niet het genoegen.'
  
  'Ik wel. Een paar maanden.'
  
  Ik moet mijn verrassing hebben laten blijken.
  
  'Ik weet dat ik er als een kind uitzie, vooral voor oudere mannen ...'
  
  Daar had je het; ik probeerde niet ineen te krimpen.
  
  '... maar ik ben eenentwintig, en dat is het probleem.'
  
  Nou, daar had ze me mee te pakken. 'Hoe bedoel je?'
  
  'Zie je, ik was getrouwd - oh, dat heb ik al gezegd. Een paar maanden geleden. Mijn moeder mocht de jongen niet, en daarom heeft ze mijn stiefvader er voor laten zorgen dat het geannuleerd werd, en nu houden ze me scherp in de gaten.'
  
  'En je bent hier alleen?'
  
  'Ik bedoel ... hier. In het hotel. Maar mijn familie heeft een skihuis aan de andere kant van die helling.' Ze gebaarde vaag in de richting van de lange rij ramen. 'Je hebt het waarschijnlijk wel gezien.'
  
  Ik begon mijn hoofd te schudden, hield toen op. Op een van mijn tochten had ik een lange, hoge muur gezien die zich ononderbroken over enkele honderden meters uitstrekte, en de bomen en struiken waren rondom weggehaald, alsof het een gevangenis of een fort was. Erachter had ik een groot huis gezien, vol schoorstenen en schuine daken. Een skihuis, jawel! Ik vroeg Veronica of dat het huis was dat ze bedoelde.
  
  'Ja, dat is het.'
  
  'Ziet er meer als een gevangenis uit.'
  
  Ze knikte. 'Dat is het ook. Ze hebben me hier naar toe gehaald om ... om me te laten kalmeren. Het is niet ons eigendom; Bert - mijn stiefvader - heeft het voor het seizoen gehuurd. Het was vroeger van een grote gangster of zo, en er zijn allerlei alarmbellen en gemene valstrikken op het terrein.'
  
  'Lijkt me een leuke plek om de winter door te brengen.'
  
  'Oh, als je eenmaal binnen bent is het wel leuk.'
  
  'Alleen ben je nu buiten.'
  
  'Tja, ik bedoelde niet dat ze me opgesloten houden of zoiets. Maar moeder en Bert zorgen er altijd voor dat als ik hier bevriend raak met iemand - vooral met een jongen van mijn leeftijd - ze worden weggejaagd.'
  
  'Hoe zien ze daar kans toe?' Ik keek snel om me heen, maar zag niemand die het meisje in het oog scheen te houden, en ik ben er goed in om schaduwers te ontdekken. Verdomd goed.
  
  'Henry. Hij zit de hele tijd in de lobby op me te wachten, en af en toe kijkt hij hier naar binnen om me te controleren.'
  
  'Henry,' zuchtte ik. Ik begon te denken dat dit meisje een tikje getikt was.
  
  'Dat is onze chauffeur natuurlijk.'
  
  'Natuurlijk. En als hij je nu met mij ziet praten?'
  
  'Je lijkt me geen man die bang zou worden, Nick.'
  
  Ik knikte naar de menigte jonge mensen. 'En die daar wel?' Sommige jongens hadden even lang haar als de meisjes, maar er waren er ook bij die rugbyspelers hadden kunnen zijn.
  
  'De paar waar ik mee gepraat heb en waar Henry me mee gezien heeft wel. Daarna ontweken ze me.'
  
  'Waarna?'
  
  'Nadat Henry ... met ze gepraat had.'
  
  'Je maakt me nieuwsgierig.' Ik begon een beetje kwaad te worden; óf op dit meisje dat met haar onwaarschijnlijke verhaal maar wat verzon, óf op Henry, als wat ze zei waar was.
  
  'Heb je een auto, Nick?'
  
  'Ja.'
  
  'Er is een tent ...' Ze beet op haar lip. 'In het volgende stadje, en ... weet je dat ik in bijna twee maanden nergens anders dan hier ben geweest?'
  
  'Wat voor tent?'
  
  'Ik heb gehoord dat het de meest blitse tent in de omgeving is. Goeie muziek, blitse mensen. Je weet wel.'
  
  Ik wist wel. Ik was net ongeveer tot de conclusie gekomen dat het meisje gewoon opgepikt wilde worden toen ik het gezicht door de deuropening van de lobby zag turen. Het gezicht zat vast aan een hoofd met de omvang en bijna de kleur van een basketbal. Zijn wenkbrauwen vormden een doorlopende zwarte streep boven ogen die in huidplooien verborgen lagen, en zijn neus maakte een paar keer een omweg in zijn afdaling naar de slappe mond. Hij droeg een ski-jak en een donkere broek, en zo te zien had hij een om vang die een Japanse Soemo-worstelaar aan het denken zou hebben gezet.
  
  Opeens grinnikte ik tegen Veronica, wierp wat geld voor Rusty op de bar, en pakte het meisje stevig bij de arm.
  
  'Als dat Henry is,' zei ik, 'moet hij een meubelstuk uit je gangsterhuis zijn. Kom op, Veronica; ik heb zin om die blitse tent eens te bekijken!'
  
  Toen we bij de deuropening kwamen, kneep Henry zijn kleine ogen toe, toen trok hij zijn ineen gegroeide zwarte wenkbrauwen op. Veronica probeerde zich achter me te verschuilen. Henry leek verward en zijn slappe lippen bewogen als een paar opgewonden wormen. Zijn enorme tors vulde de deuropening, maar toen we dichterbij kwamen deed hij een pas achteruit.
  
  'Pardon,' zei ik opgewekt.
  
  Zijn ogen flitsten weg van de mijne en richtten zich op het meisje. 'Juffrouw Veronica ...' begon hij, en zijn stem klonk als een lading kolen in een stortkoker.
  
  'Het is in orde,' onderbrak ik hem. 'Ze hoort bij mij.'
  
  Er was niet genoeg ruimte om hem te passeren, maar ik bleef doorlopen.
  
  Henry deed nog een stap achteruit, zette zich toen schrap. Ik was benieuwd hoe ver hij in een openbare gelegenheid zou gaan, en hoopte dat het te ver zou zijn. Misschien was het kinderachtig van me, maar ik heb iets tegen boeven die kinderen bang maken.
  
  Veronica zei: 'Je kunt moeder en Bert vertellen dat ik om middernacht weer thuis ben, Henry.' Haar stem had de klank van enigszins arrogant gezag die me gewoonlijk ergert, maar ik was een tikje trots op haar omdat ze hem weerstond. Het was het meisje en ik tegen Superboef.
  
  Henry keek mij aan, kennelijk onzeker wat te doen. Ik hielp hem tot een beslissing te komen door mijn hand zacht tegen zijn biertonborstkas te leggen en net hard genoeg te drukken om ons langs te laten. Hij verzette zich niet, wat me enigszins teleurstelde, maar de blik in zijn ogen beloofde 'later.' We liepen snel door de lobby naar het brede, overhuifde portiek. Het was nu volslagen donker, maar hoge booglampen maakten dag van de avond. We knerpten door de sneeuw naar het met asfalt geplaveide parkeerterrein en stapten in mijn blauwe huur-Ford. Veronica zei niets tot ik de motor had gestart.
  
  .'Hallo!' zei ze zacht, lachte toen. 'Ik had er geen idee van wat Henry daar zou gaan doen!'
  
  'Dacht je dat hij me onder de ogen van al die mensen een pak slaag zou geven?'
  
  Ze haalde haar schouders op, begon toen in haar grote leren schoudertas te rommelen. 'Heb je een sigaret voor me?' vroeg ze.
  
  Die had ik. Ik gaf haar een van mijn speciale sigaretten met gouden mondstuk, en haar ogen werden groter toen ze hem zag.
  
  'Welk merk is dat?' vroeg ze.
  
  Ik drukte de aansteker op het dashboard in. 'Ze worden in Turkije gemaakt en hebben geen merknaam.'
  
  Terwijl ik over de smalle landweg reed, was ik me bewust van haar ogen die op me rustten, en me bekeken alsof ze nu pas besefte waar ze zich mee inliet. Met mijn zwarte haar -een tikje te lang omdat ik recentelijk geen gelegenheid had gehad het te laten knippen - en magere gezicht kan ik er onder bepaalde belichting bijna sinister uitzien, en mijn grote handen vertonen de sporen van de talloze keren dat ik er mee geknokt heb. Volgens de huidige normen ben ik niet bijzonder lang - ruim één meter tachtig en 90 kilo - maar het is een en al spieren, vooral in de armen en schouders, en dat is te zien. Ik was benieuwd wanneer het meisje naast me zou verkondigen dat ze van gedachten was veranderd.
  
  'Hoe heet die tent?' vroeg ik.
  
  'De Fine Madness, en ik geloof dat het aan de andere kant van de stad is.' Haar stem klonk kalm; misschien onderschatte ik haar weer.
  
  De weg kronkelde een paar kilometer tussen hoge sneeuwbanken; we kwamen geen ander verkeer tegen tot we op een recht stuk kwamen, en toen zag ik lichten in mijn achteruitkijkspiegel. Ik glimlachte in mezelf en ging langzamer rijden. De auto achter ons ook.
  
  'Henry?' vroeg ik het meisje, en wees met mijn duim over mijn schouder.
  
  Veronica keek achter zich. 'Dat kan ik niet zien.'
  
  'Het is een grote auto. Wat voor auto hebben jullie?'
  
  'Ik geloof dat hij vanavond in de Bentley rijdt.'
  
  Ik knikte. 'Klopt. En hij laatje niet uit zijn ogen, wel?'
  
  'Zal wel niet.' Ze zuchtte. 'Oh, verdomme.'
  
  Ik moest lachen. 'Rustig maar. Wat kan hij doen?'
  
  Ze antwoordde niet, maar ik kon zien dat ze weer op haar lip kauwde.
  
  Het was een kleine stad en het centrum was verlaten en donker, met een paar winkels, een paar kerken en oude witte houten huizen die stil rond een met sneeuw bedekt plantsoen stonden. We reden om het plantsoen heen en bevonden ons op een mini-pretlaan. Er waren twee mobiele restaurants, een motel, een pannenkoekhuis, en een kleine taveerne waar een rij bestelwagens voor geparkeerd stond; aan de overkant van de weg, een stukje van de andere gebouwen vandaan, stond de Fine Madness, een nadrukkelijk rustieke blokhut met een groot bord boven de deur.
  
  Toen we uitstapten, keek Veronica achterom. Er waren nu geen koplampen te zien, maar ik was er zeker van dat Henry zich ergens achter ons bevond en aan de kant van de weg stond met gedoofde lichten.
  
  Toen we door de dikke deur naar binnen gingen, trof het kabaal van een vier man sterke, langharige rockgroep me als een slag in het gezicht. Binnen was het vol, rokerig, vaag verlicht door kaarsen en een brullend houtvuur. Een serveuse in minirok, groene panty en een bijna-doorkijkbloes bracht ons naar een tafeltje en nam onze bestelling op. De specialiteit van het huis was warme cider met Jack Daniels, wat mij best leek. Veronica stemde afwezig in; ze concentreerde zich op de muziek met een glazige blik in de ogen.
  
  Pas op, ik heb niets tegen rock; vaak is het verdomd goed, en als je naar de woorden van sommige songs luistert, moet je toegeven dat die jonge schrijvers iets te zeggen hebben en dat met hartstocht doen. Maar hier was de ruimte te klein, te warm door het vuur en de op elkaar gepakte menigte, voor het geluidsniveau.
  
  Ik vroeg me af waar al die mensen om ons heen het over konden hebben, want ze konden elkaar met geen mogelijkheid verstaan.
  
  Ik hield een oog op de deur gericht en keek uit naar Henry. Hij liet zich niet zien, wat me verraste; ik had verwacht dat hij zich aan ons zou vastkleven.
  
  Na enige tijd verontschuldigde ik me en worstelde me naar het herentoilet aan de andere kant van het muziekpodium. Ik wedde met mezelf dat als ik Veronica een paar minuten alleen liet ze snel een horde bewonderaars zou aantrekken. Zelfs in deze ruimte vol mooie meisjes viel ze op.
  
  Ik had me niet vergist; toen ik terugkwam zwermden er twee jongemannen om haar heen. Veronica moedigde hen niet aan, maar ik kon zien dat ze de aandacht op prijs stelde.
  
  Ze stelde me voor aan de jongens - ik verstond hun namen niet, maar dat gaf niet. Ik vroeg hen te gaan zitten en dat deden ze. Allebei hadden ze lang haar; de een had een snor, de ander niet, en ik meende de snorloze jongen uit het hotel te herkennen. Ik had gelijk.
  
  'Je logeert in Westbush, ja?' vroeg hij me.
  
  Ik zei ja.
  
  'Hee, man, je skiet verdomd goed. Beroeps?'
  
  Nou ja, ik voel me ook wel eens gevleid, al probeer ik me er tegen te verzetten. 'Nee', antwoordde ik. 'Ik rotzooi maar wat aan.'
  
  De rockgroep pauzeerde even, wat het gesprek een poosje iets draaglijker maakte. Na enkele minuten kwamen er twee meisjes bij ons zitten, allebei jong en gekleed in het standaardkostuum van jeans en leer met franje. Toen kwamen er een paar jongens bij die hen kenden, en toen de muziek weer begon zaten we met ons achten of tienen aan twee bij elkaar getrokken tafels. Veronica babbelde met de anderen alsof het oude vrienden waren, maar ze zorgde er voor dat ik bij het gesprek betrokken bleef. Ik leunde ontspannen achterover en gaf antwoord als er iets tegen me gezegd werd. Ze leken me aardige jonge mensen. Ze rookten niets sterker dan Camels, en blijkbaar hadden ze er geen bezwaar tegen dat ik ouder was.
  
  De tijd verstreek snel, en ik moet toegeven dat ik plezier had. Een poosje vergat ik zelfs naar Henry bij de deur uit te kijken. Ik keek een keer op mijn horloge. Het was elf uur geweest, en ik vroeg me af of ik Veronica daar attent op moest maken. Maar ik besloot het niet te doen; ik wilde niet de boeman spelen en haar van haar nieuwe bewonderaars wegslepen. Een paar minuten later schoof ze de mouw van mijn trui op en keek zelf op mijn horloge.
  
  'Laten we gaan,' zei ze zacht; ze was zo dichtbij me dat ik haar duidelijk kon verstaan, en haar schouder drukte warm tegen de mijne. Ik grinnikte en keek in haar ogen. Ze kuste me, luchtig maar met een onmiskenbare belofte.
  
  Toen we buiten in de verkwikkende koude waren, bleef ik naast de Ford staan. 'Waarheen?'
  
  'Naar huis, lijkt me.' Ze zei het nonchalant, maar met kennelijke spijt.
  
  Ik keek om me heen. Geen spoor van Henry, maar ik was er nog steeds zeker van dat hij ergens in de buurt was.
  
  'En als ik kans zie je schaduw af te schudden?' vroeg ik.
  
  'Wat dan?' Ze stond dichtbij me, keek naar me op met even geopende weelderige lippen.
  
  'We zouden ergens heen kunnen gaan ... niet naar huis.'
  
  Ik kuste haar, probeerde het luchtig te houden, maar haar mond ging open en haar tong gleed in mijn mond, speelde met mijn tong.
  
  'Waar bijvoorbeeld?' vroeg ze fluisterend.
  
  'Nou, ik heb een kamer met een prachtig uitzicht.'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Daar kunnen we niet naar toe; Henry zou ons vinden.'
  
  Ze had natuurlijk gelijk. Maar zoals haar lichaam tegen het mijne drukte en haar armen om mijn hals waren geslagen, was ik niet van plan Assepoester rustig naar huis te laten gaan.
  
  'Wat denk je van ...' Ik keek naar de weg, en voelde me meer gefrustreerd dan me was overkomen sinds ik een tiener was. 'Misschien kunnen we hem kwijtraken.'
  
  'En dan?'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'Je kunt auto's nog voor andere dingen gebruiken dan om er mee te rijden.'
  
  Ze grinnikte ondeugend, en met die uitdrukking leek ze niet meer pas zestien.
  
  Ik kende de wegen uiteraard niet, maar mijn lichte auto met zijn sneeuwbanden nam de hoeken en bochten met meer lenigheid dan een grote Bentley kon. Ik sloeg vlak na een bocht een met bomen afgezette zijweg in en doofde mijn' lichten. En een ogenblik later stormde Henry inderdaad in de Bentley voorbij. Zodra hij voorbij was, wikkelde Veronica haar armen om me heen.
  
  'Kalm aan,' zei ik, en duwde haar zacht weg. Ik reed achteruit naar de grote weg en reed de weg terug die we gekomen waren tot ik weer een zijweg zag. Er was geen sneeuwploeg overheen gegaan, maar in de sneeuw zag ik twee evenwijdige sporen. Ik volgde ze tot een scherpe bocht, reed er doorheen, en stopte onder een boom. We bevonden ons op een kleine helling met een maanverlicht uitzicht over een grote witte weide die was bespikkeld met de sporen van wilde dieren. 'Nu,' zei ik.
  
  Onder de dikke trui had ze niets aan, zoals ik meteen al had vermoed. Haar tepels kwamen onder mijn aanraking tot leven, en ze kronkelde naast me op de bank met gekreun en zachte kreetjes. Haar mond was in mijn hals begraven; haar benen waren tegen de mijne geperst. 'Het was niet de bedoeling dat dit zou gebeuren,' murmelde ze. Pas veel later drong de werkelijke betekenis van die woorden tot me door. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan een groot bed achter een gesloten deur, maar ik moest er het beste van maken. Veronica was veeleisend en bedreven, en terwijl we een plekje zochten waren haar lippen en handen druk bezig en deden allerlei dingen met ritssluitingen. In het maanlicht was haar huid bleek en weerschijnend, en de borsten waren naar me opgeheven. Ik weet niet hoe ze zich uit haar nauwe skibroek werkte, maar het lukte haar, en toen zat ze op mijn schoot met haar benen over mijn schouders geslagen. Het gebeurde snel - de diepe, krachtige stoot, het gedein van haar heupen, de schokkende op-en-neer-bewegingen van haar lichaam. Ze had haar hoofd in haar nek geworpen, haar ogen waren dicht, haar mond open in een geluidloze kreet van extase. Toen ze kwam kreunde ze lang en kelig, en drukte haar nagels in mijn nek. Toen liet ik me ook gaan en Veronica kreunde steeds weer: 'Oh, oh, oh.'
  
  Ze was bijna zedig en afstandelijk toen ze haar kleren weer aantrok. 'Hoe laat is het?' vroeg ze kwiek.
  
  Ik keek op mijn horloge. 'Een paar minuten over twaalf.'
  
  'Oh, Christus, je moet me naar huis brengen.' Ze trok de rits van haar stretchbroek dicht en schoof de trui over haar hoofd.
  
  'Okay, Assepoester,' zei ik. Eerlijk gezegd was ik een beetje teleurgesteld: ik houd niet van de rats-rauw-dank-u-mevrouw-situatie, zelfs niet in een geparkeerde auto.
  
  Maar Veronica vroeg niet eens om een sigaret. Ze fronste bezorgd terwijl ik keerde, en die gezichtsuitdrukking veranderde niet tot we aan de afslag kwamen die naar het gehuurde huis van haar stiefvader voerde.
  
  'Misschien is het beter als je me hier laat uitstappen,' zei ze. Ik gaf geen antwoord; ik was een tikje kwaad, evenzeer op mezelf als op haar. Ik reed gewoon door.
  
  Naast het hoge ijzeren hek in de muur stond iets dat alleen maar een schildwachthuisje genoemd kon worden. Er voor stond een man in een bontjak, en het jachtgeweer dat hij had was duidelijk zichtbaar. En terzijde stond een Bentley geparkeerd.
  
  Veronica greep mijn arm. 'Niet doen, Nick ...'
  
  'Ik breng je alleen maar thuis, liefje.'
  
  'Het spijt me,' murmelde ze.
  
  Ik keek naar haar. 'Waarom?'
  
  'Omdat ik het zo ... zo haastig heb gedaan.'
  
  'En?' vroeg ik schouderophalend.
  
  'Het komt door die verdomde middernachttoestand, zie je.'
  
  'Nee, ik zie het niet.' Ik remde af.
  
  'Luister, mijn ouders ... ik bedoel, ik mag wel van ze uit, maar de afspraak die we gemaakt hebben ... nou ja, ik moet om middernacht thuis zijn. Begrijp je?'
  
  'Ik dacht dat je eenentwintig was.' Als er Sarcasme in mijn stem doorklonk, kwam dat omdat ik niet probeerde het te onderdrukken.
  
  Ze had het fatsoen gegeneerd te kijken. 'Tja, dat is niet helemaal waar. Ik ben eerder negentien en ... oh, verdomme! Ze hebben min of meer curatele over me. Ik bedoel, ze hebben die psychiater laten verklaren dat ik niet helemaal competent ben, weet je wel? En als ik niet doe wat ze zeggen kunnen ze me weer laten opsluiten.'
  
  'Weer?'
  
  'Dat had ik niet willen zeggen.' Ze sprak rustig. 'Ze hebben me in een rusthuis gestopt na ... na de annulering. Er was helemaal geen reden voor. Ik ...'
  
  Het portier van de Bentley sloeg met een onheilspellende klap dicht. Henry kwam als een wandelende berg op mijn auto af.
  
  Veronica opende het portier aan haar kant, boog zich toen opzij en duwde snel haar tong in mijn oor. 'Ik bel je morgen,' fluisterde ze en stapte uit.
  
  Ik wilde ook uitstappen, maar Henry leunde tegen mijn portier en had zijn gezicht als een overrijpe maan in het geopende raampje laten zakken.
  
  'Je krijgt tien seconden om te keren en te verdwijnen,' raspte hij.
  
  Onder andere omstandigheden zou ik me uit de auto geworpen hebben en hem uitgedaagd hebben me te dwingen weg te gaan. Maar ik zag dat Veronica tam op de achterbank van de Bentley ging zitten, en de schildwacht in het bontjak kwam op me af, zijn jachtgeweer in de aanslag.
  
  Ik had hen beiden aangekund, vermoed ik; dat is in zekere zin mijn werk. Maar het leek niet veel zin te hebben een knokpartij te beginnen om een getikt rijk meisje waar waarschijnlijk de plaatselijke politie aan te pas zou komen - want als ik met deze twee vocht, zouden er waarschijnlijk doden vallen tegen de tijd dat we klaar waren. Henry was te groot om aan te pakken zonder de dodelijke slagen toe te passen die ik zo goed beheerste en wat mij betreft is een man die met een jachtgeweer op me afkomt hoe dan ook eveneens ten dode opgeschreven.
  
  Dus draaide ik het raampje zo ver dicht dat de reus met het oranje gezicht achteruit moest stappen, zette de wagen in zijn achteruit, en begon te keren. Maar toen ik stopte om vooruit te schakelen hoorde ik een droog gegniffel dat blijkbaar van de achterbank van de Bentley kwam. Het was Veronica niet; het was duidelijk een mannelijk geluid. En toen hoorde ik een onduidelijk gemompel van dezelfde stem, dat onmiskenbaar eindigde met de woorden 'Nick Carter.'
  
  Dat stond me helemaal niet aan. In Westbush maakte ik geen gebruik van mijn echte achternaam. Dat doe ik nooit als ik met vakantie ben.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Ik was van plan geweest de volgende dag naar Washington terug te aan, maar had me er niet op vastgelegd. Dus toen Veronica niet opbelde, viel het me niet moeilijk mezelf over te halen nog wat langer te blijven. Op de tweede dag - nog steeds geen telefoontje - was ik laat in de middag in de bijna verlaten lounge.
  
  'Genoeg gehad voor vandaag?' vroeg Rusty me.
  
  'Ja.' Ik dronk afwezig van mijn warme rum en keek naar de deur van de lobby. Tenslotte werd ik me er van bewust dat de jonge barkeeper bespiegelend naar me keek, en kwam tot de conclusie dat ik mijn rol maar helemaal moest uitspelen. 'Dat meisje,' begon ik.
  
  Rusty knikte grinnikend. 'Dat blondje?'
  
  'Ja. Komt ze hier vaak?'
  
  'Een paar keer gezien. De afgelopen dagen niet.'
  
  'Maar kwam ze daarvoor vaak? Voor ik haar ontmoette?'
  
  'God nee. Ik had haar nooit gezien tot een paar avonden geleden.'
  
  Ik glimlachte. 'En ze zou je anders wel opgevallen zijn, lijkt me.'
  
  'Nou, reken maar, Nick.'
  
  'Ik dacht dat ze hier al een maand of zo kwam.'
  
  Rusty schudde nadrukkelijk zijn hoofd. 'Nee hoor. Twee, misschien hoogstens drie dagen tot eergisteren. Hoe is het gegaan?'
  
  Ik gaf geen antwoord. Dat verwachtte hij ook niet. Hij grinnikte alleen maar en pakte mijn lege kroes om een nieuw drankje te maken.
  
  Een poosje later, hoewel nog in de vooravond, bevond ik me in mijn kamer en bekeek de beste route naar het vliegveld van Boston waar ik kon overstappen voor Washington, toen de telefoon ging.
  
  Ik wist dat het Veronica was nog eer ik de hoorn opnam. 'Hallo?'
  
  'Nick?' Haar stem klonk gespannen en fluisterend.
  
  'Ja.'
  
  'Ik heb behoefte aan je.'
  
  'Dat is fijn, liefje.'
  
  'Ik bedoel dat ik je nodig heb ...'
  
  'Je weet waar ik ben.'
  
  'Je begrijpt het niet!' Ze zag kans te jammeren zonder haar stem te verheffen.
  
  'Leg het me dan uit.' Ik wilde haar ook, maar ik mocht doodvallen als ik dat aan haar liet merken.
  
  'Ze gaan ... oh, Nick, toe, help me!'
  
  'Wat zijn de moeilijkheden?'
  
  'Luister, als ik hier vanavond niet wegkom doen ze het weer. Sluiten ze me op! Oh, Nick, haal me hier vandaan eer ze ...'
  
  Haar stem werd afgesneden door een nadrukkelijke klik in de hoorn.
  
  Ik verspilde geen tijd aan het rammelen met de haak. We waren niet verbroken door de telefoonmaatschappij; het was iemand in dat huis achter de hoge muur.
  
  Gedurende een paar minuten weifelde ik, maar er was eigenlijk geen twijfel aan wat ik zou doen. Dames in nood zijn niet precies mijn specialiteit, maar deze had me te pakken, meer dan me lief was. Binnen enkele seconden had ik Hugo uit mijn koffer gehaald en bond ik de dodelijk scherpe stiletto in zijn schede op mijn arm. Vervolgens kwam Wilhelmina, mijn Luger in zijn lichtgewicht schouderholster. Hij veroorzaakte geen bobbel onder het nylonjak dat ik over mijn trui aantrok. Het was niet waarschijnlijk dat ik een van de twee wapens nodig zou hebben, maar zolang ik ging proberen dat meisje uit het huis te halen, was het onzin om niet op het ergste voorbereid te zijn.
  
  De avondlijke skiërs waren in uitgelaten zwermen op de latten op de laaggelegen hellingen. Ik nam de stoeltjeslift naar de tweede verdieping, boven het verlichte gebied. Er was niemand anders; onder me glansde de sneeuw zacht in het maanlicht. Ik trok een zwartwollen gezichtsmasker met gaten voor ogen en mond over mijn hoofd. Misschien zou een wit masker beter geweest zijn, maar dat had ik niet. Trouwens, ik betwijfelde of ik zelfs in camouflage ongezien over dat brede sneeuwveld zou kunnen sluipen, met het maanlicht en de schijnwerpers die op de muur rond het huis stonden.
  
  Ik liet me zakken, werkte me naar links en maakte langzame, voorzichtige beheerste bochten tot ik in het gezicht van de muur kwam. Ik bleef achter de bomenrij, en bekeek de zaak. Ver onder me bevond zich het hek, en de schildwacht stond voor het huisje en sloeg af en toe met zijn armen om warm te blijven. Er was geen manier om er achter te komen of er nog andere schildwachten langs de muur stonden of niet, dus probeerde ik het ook niet. Ongetwijfeld waren er trouwens elektrische alarminstallaties, en ik had geen tijd om de zaak zorgvuldig te verkennen.
  
  Na een half uur geobserveerd te hebben kwam ik tot de conclusie dat er alleen de schildwacht bij het hek was; hij scheen niet te praten met iemand die ik niet kon zien, en er was nergens een spoor van een of ander voertuig te zien.
  
  Met een stevige duw van mijn skistokken duwde ik me de zachte glooiing af. Toen ik uit de bomen tevoorschijn kwam tilde ik een ski op, wapperde met mijn armen, en slaakte een gedempte kreet. Ik hoopte een geslaagde imitatie te geven van een skiër die de macht over zijn bewegingen kwijt was. Ik gleed en struikelde in de richting van het wachthuisje. Toen zwenkte ik, kennelijk uit evenwicht, en stoof recht op de muur af. Vlak voor ik er was zwenkte ik even zodat de botsing niet zo dreunend was als het er uitzag. Ik viel, trappelde hulpeloos met mijn benen, en riep:
  
  'Oh God, oh God, oh God!'
  
  Toen kreunde ik hard, deed mijn best om overeind te komen, en viel weer. 'Help me!' riep ik zwakjes. De schildwacht zag me wel degelijk. Met zijn jachtgeweer in de aanslag deed hij een paar passen in mijn richting, en aarzelde toen.
  
  Ik kreunde nog maar eens.
  
  De schildwacht ploegde door de sneeuw naar me toe. Ik bleef stil liggen, wachtend tot hij bij me was. Het was belangrijk om te weten te komen of hij werkelijk alleen was. Maar hij scheen zich nergens anders om te bekommeren dan om mij. Hij kwam naderbij, bleef staan en liet het geweer afhangen.
  
  'Ben je in orde, man?'
  
  Het was een stomme vraag, maar ik gaf antwoord.
  
  'Ik geloof dat ik mijn enkel gebroken heb,' knarsetandde ik. 'Oh ja?'
  
  'Als je me op de been kan helpen ...' Ik klonk zo hulpeloos mogelijk.
  
  De schildwacht schudde zijn hoofd. 'Ik ben geen dokter, man.'
  
  'Nou, laat je me dan zo liggen?'
  
  Hij keek weifelend. 'Je had hier niet moeten skiën, man. Dit is geen skibaan.'
  
  'Alsof ik dat niet weet! Ik kon die verdomde ski's alleen niet in de goeie richting houden.'
  
  'Tja ...' De schildwacht kwam dichterbij.
  
  'Kun je de skihut bellen?' vroeg ik smekend. 'Het hotel? Zodat de dokter kan komen?'
  
  'Ik help je overeind, man, maar ik kan niet opbellen.' Hij gebaarde met zijn hoofd naar het wachthuisje. 'D'r zit geen telefoon in, alleen verbinding met het huis.'
  
  Mooi zo, zei ik in mezelf, en stak een arm naar hem uit. Ik liet hem mijn pols pakken, omklemde toen de zijne en trok hem naar voren, over mijn hoofd. Ik rolde met hem mee, draaide me om, en kwam op zijn borst neer. Eer hij wist wat er gebeurde, rukte ik het geweer uit zijn greep en duwde de loop tegen zijn oor.
  
  'Eén geluid, één beweging,' gromde ik, 'en ze moeten naar New Hampshire om de andere helft van je hoofd te zoeken.' Hij verroerde zich niet, maar onder mijn knie trilde hij als een konijn in een valstrik.
  
  'Het hek. Hoe gaat dat open?'
  
  Hij zei het, en toen ik hem met de loop van het geweer porde, legde hij uit hoe het alarm ging als de twee sleutels niet in de juiste volgorde werden omgedraaid. Ik haalde de sleutels uit zijn zak, en liet hem opstaan. Met de capuchon van zijn bontjak in mijn ene hand beende ik met hem naar het hek. Ik bekeek de telefoon in het wachthuisje en besloot er niet aan te komen; als ik hem uit de muur rukte trad misschien een alarm in werking ...
  
  Er liepen draden langs de sloten van het hek; ik zei tegen de schildwacht ze te openen. Hij aarzelde, maar toen ik hem de witte knokkel rond de trekker liet zien, draaide hij de sleutels in de juiste volgorde om. Toen liet ik de kolf van het geweer op zijn schedel neerkomen, sleepte hem in het wachthuisje, en glipte door het geopende hek.
  
  De weg boog tussen een groepje hoge dennen door die de maan afschermden. De sneeuw was geruimd zodat je de betonplaten met de voegen van teer zag. Ik liep behoedzaam over de oprit, mijn blik gevestigd op de verre lichten van het grote huis. Ik herinnerde me dat Veronica het over 'gemene valstrikken' had gehad, en weerstond de impuls om de schaduwen ter weerszijden in te duiken. En toen zakte de oprit onder me weg.
  
  Het laatste wat je zou verwachten is dat een grote betonnen tegel als het uiteinde van een wip onder je wegzakt, maar dat gebeurde toch. Opeens gleed ik omlaag in pikzwarte duisternis, en kon me op geen enkele manier vastgrijpen.
  
  En terwijl ik viel feliciteerde ik degeen die deze val had bedacht - en wenste dat ik de schildwacht niet zo snel had neergeslagen.
  
  Er was helemaal geen licht, slechts koude vochtigheid rondom me. Ik stak mijn armen uit en voelde ter weerszijden stenen. Het was een brede tunnel en de vloer was drabbig als modder onder mijn voeten. Ergens voor me uit hoorde ik een aanhoudend schel geluid. Ik liep in de richting van het geluid; het was het enige dat ik kon doen.
  
  De modder, of wat het ook was, kwam tot over mijn enkels tegen de tijd dat ik het eind van de tunnel bereikte. Boven me was een valluik van dikke planken. Ik probeerde niet het open te krijgen. Iemand zou naar beneden komen om me te bekijken, daar was ik zeker van.
  
  Het duurde lang eer het valluik open ging. Intussen was ik de tunnel weer ingelopen, en ik zat in de volslagen duisternis gehurkt en keek naar beide kanten uit. Er kwam niemand uit de richting van de neergeklapte betonplaat, dus nam ik aan dat het het werk van de schildwacht was om die kant te bedienen.
  
  En toen kwam er licht. Een touwladder kronkelde door het geopende valluik omlaag.
  
  Ik had Wilhelmina in mijn hand toen ik op deze vluchtweg afliep. Door de opening waren geen gezichten te zien, maar ik was bereid op alles te knallen wat zich maar vertoonde.
  
  Ik klom omhoog, wat moeizaam ging omdat ik de Luger gereed moest houden, en het eerste gezicht dat ik zag was dat van Veronica. Ze lachte.
  
  En toen zag ik een man naast haar staan, die niet lachte, maar tenminste glimlachte, wat op zich al opmerkelijk was.
  
  'Hallo, Nick,' zei de man.
  
  Ik herkende hem. Zijn naam is Hawk en hij is mijn baas en ik schoot hem bijna ter plekke neer.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  David Hawk is een man van in de vijftig of zestig - niemand weet het zeker - met spaarzaam grijs haar en het strenge gezicht van een predikant uit New England. Zijn kleren zijn voornamelijk van professoraal tweed, maar de onaangestoken sigaar waar hij meestal op kauwt geeft hem het uiterlijk van een oudere staatsman tussen een groepje gokkers. Hawk is, kortom, een man die niet makkelijk is vast te pennen - in geen enkel opzicht.
  
  'Ga je schieten met dat ding?' vroeg hij kalm, en wees op Wilhelmina. 'Zo niet, doe het dan weg.'
  
  Ik deed het. 'Wat is er verdomme aan de hand?' vroeg ik. Zijn mond met de dunne lippen krulde om. 'Je hebt bijna dertig seconden de tijd gehad, Nick; je had het zo langzamerhand moeten begrijpen.'
  
  Misschien, maar niet helemaal. 'Veronica' - ik keek naar het meisje - 'is er een van ons?'
  
  Hawk knikte. 'Een leerlinge, maar ze schijnt het goed te doen.'
  
  Ik bekeek de kamer; er stonden boekenkasten, en er lag een dik dieprood tapijt. Er waren geen ramen. Ik begon het door te krijgen.
  
  'Dit is dus ons opleidingscentrum.'
  
  Hawk knikte. 'Het nieuwste. Overigens, Veronica had gelijk wat de vorige eigenaar betrof; hij was een dranksmokkelaar en werd later een grote heroïnesmokkelaar. Als je had geprobeerd over de muur te klimmen, zouden er ijzeren punten tevoorschijn zijn geschoten die in je lichaam waren gedrongen. Ik ben blij dat je zo verstandig bent geweest door het hek te gaan. En overigens liggen er in het terrein ter weerszijden van de oprit overal Dansende Dina's.'
  
  Ik wist wat dat waren: apparaten die in werking kwamen door een voetstap, waardoor ze in de lucht opsprongen en ontploften en in alle richtingen dodelijke ladingen hagel verspreidden.
  
  'U raakt zeker een hoop leerlingen kwijt,' merkte ik op. Hawk schudde zijn hoofd. 'Tot nu toe niet een. De Dansende Dina's zijn niet volledig geladen, en we hebben onze mensen gewoon verteld niet te proberen over de muur te klimmen. Zoals je weet, Nick, zijn muren meestal niet de beste toegang tot een streng bewaakt huis.'
  
  Ik knikte.
  
  'Dus vanavond heb je het erg goed gedaan. We hebben het op de televisie zitten bekijken.'
  
  Dat zat er in. Een huis met dit soort beveiligingsmaatregelen moest wel overal tv-monitoren hebben.
  
  'Het is gelukkig dat je de schildwacht niet gedood hebt,' zei Hawk.
  
  'En als ik dat wel gedaan had?'
  
  'We zouden je tegengehouden hebben, Nick. Er is een luidsprekersysteem bij het hek en ik zou je bijtijds tot de orde geroepen hebben.'
  
  'Naar u hoopt.'
  
  Hawk knikte zelfvoldaan, en ik wist dat hij gelijk had.
  
  'Goed dan, je bent nu hier,' zei hij. 'Laten we ter zake komen.'
  
  Vanaf het moment dat ik hem had gezien had ik begrepen dat dit te gebeuren stond. Het was, herinnerde ik me, Hawk geweest die langs zijn neus weg Westbush als mijn vakantieplaats had geopperd.
  
  Veronica stond op. Ze droeg een broekpak, haar haar lag in een chignon in haar nek, en ze zag er - ach, je kon zeggen een paar jaar ouder dan zestien uit. Haar ogen keken me niet aan, maar ik zag rode vlekjes op haar wangen.
  
  Hawk zei niets tot ze de kamer had verlaten. Toen boog hij zich naar voren in de leren armfauteuil, met de handen in elkaar geslagen en zijn ellebogen op de knieën.
  
  'Weet iemand in Westbush wie je bent, Nick?' vroeg hij.
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Niemand. Mijn naam is hier Nick Walton. De enige met wie ik - afgezien van Veronica - heb gepraat is de barkeeper in het hotel. Hij heeft me er een keer naar gevraagd, en ik heb hem die naam genoemd en gezegd dat ik in internationale investeringen doe.'
  
  'Mooi zo. Je kunt die naam op Doublé Cay gebruiken.'
  
  Ik had nog nooit van Doublé Cay gehoord.
  
  'Het is een tweetal kleine eilandjes in de Bahama's,' legde Hawk uit. 'Het ene is volledig ontwikkeld - een nieuw hotel en een oude herberg die er sinds het begin van de eeuw al staat. Op het andere eiland zijn ze nog meer hotels aan het bouwen, en een brug die de eilandjes moet verbinden.'
  
  Ik wachtte tot hij verder zou gaan. En zoals gewoonlijk sprong hij over op een ander onderwerp.
  
  'Ik had deze oefening voor je opgezet omdat ik me van een paar dingen moest overtuigen, Nick.'
  
  'Jawel.' Ik was nu al lang genoeg agent bij AXE om me niet te verbazen over wat de direkteur ook deed. We waren niet de CIA of de FBI, en je kon ons zelfs niet iets daar tussenin noemen. We bestonden gewoon, een kleine groep agenten die dingen deden die niemand in de regering ooit zou toegeven, en Hawk leidde de zaak. Zijn buren in Georgetown dachten dat hij voorzitter van een obscure stichting was.
  
  'In de eerste plaats,' zei hij, 'was er de kwestie van hoe je kon opschieten met jonge mensen met lang haar. Veronica vertelde me dat je super cool was in de Fine Madness.'
  
  Ik moest wel glimlachen. 'Okay.'
  
  'En dan was er het probleem om dit fort binnen te komen. Het is niet makkelijk, wel? Maar je hebt het gered. Ik had zo mijn twijfels, Nick.'
  
  Ik keek hem woedend aan; hij had het recht niet zo tegen me te spreken.
  
  'Goed, goed,' vervolgde Hawk haastig. 'Je bent voor beide proeven geslaagd en nu ga je verder. Doublé Cay, Nick. En Grady Ingersoll.'
  
  Dat was een schok. Grady Ingersoll was misschien de rijkste man ter wereld, een miljardair van achter in de vijftig die de afgelopen jaren kluizenaar was geworden.
  
  Ik wachtte tot Hawk verder zou gaan.
  
  'Grady Ingersoll,' dreunde Hawk op alsof hij uit een dossier voorlas, hoewel er niets voor hem lag, 'is zevenenvijftig, één meter achtentachtig, ongeveer honderd kilo. Heeft zes vrouwen gehad, voornamelijk filmsterretjes. Heeft zijn fortuin gemaakt met de bouwmaatschappij van zijn vader als basis, waar hij aan het eind van de dertiger jaren mee is begonnen. Een oorlogsprofiteur om het grof te zeggen, ook al heeft hij zelf gediend. Zijn maatschappijen hadden te maken met rederijen, het maken van uniformen, graansilo's, oliepijpleidingen - god, de man heeft zelfs geld verdiend met het produceren van films. Was tijdens de Tweede Wereldoorlog piloot van een bommenwerper, is twee keer boven Duitsland neergeschoten, een keer ontsnapt maar de tweede keer in een krijgsgevangenenkamp gezet tot het eind van de oorlog. Tegenwoordig is hij investeerder in talloze maatschappijen - een belangrijk investeerder, wat in vele gevallen betekent dat hij een dominerend belang heeft.'
  
  Dat wist ik allemaal over Grady Ingersoll; wie niet? Een paar jaar geleden had hij zich teruggetrokken in een afgelegen streek van New Mexico - de heremiet met de meeste publiciteit in de geschiedenis. Niemand kreeg hem tegenwoordig te zien, behalve zijn 'paleiswacht' van sober geklede mannen die zijn enige rechtstreekse contact met de buitenwereld vormden.
  
  'Zijn meest recente investering,' vervolgde Hawk, 'was in een ruimtevaartfirma, Ultimate Dynamics. Ingersoll heeft de meerderheid van de aandelen, zodat hij de leiding heeft. En daardoor, Nick, bijten het Pentagon en het Witte Huis op hun nagels.'
  
  'Hoe bedoelt u?'
  
  Hawk glimlachte somber. 'Op het moment dat Ingersoll het beheer overnam, legde Ultimate Dynamics de laatste hand aan het meest geraffineerde raketgeleidesysteem dat ooit is uitgevonden. In het kort gezegd, het kan het terrein beneden verkennen en de koers van een raket onderweg corrigeren met grotere nauwkeurigheid dan een menselijke piloot zou kunnen; het kan onderscheppingraketten opsporen en er zijn eigen verdedigingswapens op afvuren. Maar de meest belangrijke doorbraak is dat het toestel de uitwerking van voorgaande raketten kan meten en dan kan doorvliegen naar secundaire of zelfs tertiaire doelgebieden.'
  
  'Met andere woorden,' zei ik, 'dit ding kan ongeveer alles wat een menselijke piloot kan.'
  
  'En nog meer. Het is de derde capaciteit die het eigenlijk van onschatbare waarde maakt. Er wordt tegenwoordig steeds maar over overkill gesproken - hoe veel keer wij Rusland of China van de kaart kunnen vegen tegenover hoe veel keer zij ons van de kaart kunnen vegen. Maar met dit apparaat is het niet meer nodig om vijf of zes atoomkoppen op hetzelfde doel af te vuren; als de eerste zijn missie heeft voltooid, kunnen de andere zichzelf op andere doelwitten richten. Je kunt je dus voorstellen wat dit geleidesysteem voor een zwakkere macht zou betekenen.'
  
  Dat kon ik me zeker voorstellen. Alleen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie bezaten de atoommacht om een aanzienlijk deel van de wereld te vernietigen, maar met het apparaat van Ultimate Dynamics kon elk redelijk ontwikkeld land - zoals China - nucleaire gelijkheid verwerven, ook al bezat het maar een fractie van het aantal raketten.
  
  'Het is onnodig te zeggen dat het apparaat topgeheim is en onder de strengste veiligheidsmaatregelen wordt bewaakt. Voorlopig heet het 'Driekopper' wat helemaal geen gekke naam is.'
  
  'Ik neme aan dat Washington zich zorgen maakt om de band die Ingersoll er mee heeft, meneer.'
  
  'Precies. Bijna een jaar geleden is Grady Ingersoll naar Doublé Cay getrokken. Hij is eigenaar van de eilandjes, en een van zijn maatschappijen ontwikkelt ze. Ingersoll woont in de oude herberg waar ik het over had ...' Hawk zweeg en liep naar een groot, ouderwets bureau. Hij pakte een opgerolde kaart en een dikke bruine envelop, wenkte me toen naar een tafel en spreidde de kaart uit. De twee eilandjes waren ruwweg niervormig, met brede, gebogen baaien tegenover elkaar. De luchtfoto liet werk in aanbouw zien op een van de twee - dat Laatste Oordeeleiland heette, zoals Hawk me vertelde. Op het andere, dat Opstandingseiland heette, stond een uitgebreid hotelcomplex met een zwembad, tennisbanen, en een golfveld. Dichtbij het zwembad, nauwelijks zichtbaar door de dicht op elkaar staande palmbomen en andere vegetatie, was de omtrek van een ander gebouw naast een ronde lagune.
  
  'Dat is de Herberg De Dubloen,' zei Hawk, en wees op het bijna verborgen bouwwerk. 'Hij wordt van de rest van het eiland gescheiden door een muur met de gebruikelijke elektronische apparatuur en bewapende wachten. Ingersoll is achter die muur verdwenen toen hij op Doublé Cay aankwam en is er niet meer achter vandaan gekomen.'
  
  'Is er ooit iemand binnen geweest?'
  
  'Daar kom ik zo aan toe. Het voornaamste punt is dat niemand Ingersoll in al die tijd in levenden lijve heeft gezien - behalve zijn groepje assistenten. En die zijn een andere bron van zorg.'
  
  Ik onderbrak hem niet met vragen.
  
  'Tijdens het afgelopen jaar,' ging Hawk verder, 'zijn Ingersolls assistenten stuk voor stuk vervangen. De vorige assistenten waren allemaal mensen van in de veertig en vijftig, in het algemeen mannen die vooraanstaande posten in Ingersolls firma's hadden bekleed. Maar nu niet meer. Op het ogenblik zijn er zes, allemaal jong, blijkbaar in de twintig, met lang haar. Een van hen is een vrouw. Een schoonheid, heb ik gehoord.' Ik grinnikte automatisch, liet mijn baas toen verder gaan.
  
  'Hoewel ze allemaal Amerikanen lijken te zijn, hebben ze paspoorten uit verschillende Europese en Latijns-Amerikaanse landen. Tot nu toe zijn we er niet in geslaagd iets tegen hen aan te voeren, maar aan de andere kant is er weinig informatie over hen beschikbaar.'
  
  Hawk haalde een half dozijn dunne dossiers uit de bruine envelop en gaf ze aan mij. Ik bladerde ze door en concentreerde me op de 18 x 24 foto's in de dossiers. Vijf vrijwel gelijk uitziende jongemannen - vier blond en een met donker haar - en een spektakulair-mooie donkerharige vrouw. Tenslotte zei ik, zonder enthousiasme: 'Ik geloof dat ik begrijp waar dit heen gaat. U wilt dat deze mensen nagegaan worden.'
  
  'Veel meer dan dat. Deze jonge mensen - we noemen ze de Intieme Zes - zijn de enigen die rechtstreeks contact met Ingersoll hebben. Oh, hij telefoneert wel met de directeuren van zijn verschillende maatschappijen en doet dat min of meer regelmatig, en buitenstaanders hebben hem gezien ...'
  
  'Maar u zei net...'
  
  Hawk stak een hand op. 'Rustig. Gedurende de afgelopen paar maanden is Ingersoll plotseling veranderd in een vriendelijke gastheer. Zou je kunnen zeggen. Er logeert een groot aantal jonge mensen in het Doublé Cay Hotel naast de Dubloen, aangetrokken door buitengewoon lage jeugdtarieven of hoe ze dat noemen. Regelmatig kiezen de assistenten van Ingersoll een groep uit om ze binnen de muren te vragen voor feestjes die, naar beweerd wordt, eh ... ongeremd zijn. De gasten krijgen de beste marihuana en hasjiesj, drankjes en muziek en mogen in de lagune zwemmen. Je kunt je voorstellen wat daar uit voortkomt. En nu komt de climax: af en toe verschijnt Ingersoll ten tonele. Hij staat op een soort balkon achter een dikke glazen scheidswand, spreekt zijn gasten via een luidsprekersysteem toe - en kiest vaak een van de meisjes uit om persoonlijk bij hem op bezoek te komen.'
  
  Eerlijk gezegd leek dat me redelijk. Ten slotte kon men verwachten dat een man met zo veel geld er ook wel eens plezier aan wilde beleven, en dat zei ik ook.
  
  'Grady Ingersoll niet.'
  
  Ik was sceptisch. Een man met zes huwelijken achter de rug en een aantal met veel publiciteit omgeven verhoudingen, zou er geen been in zien een rijp, jong ding te plukken voor een avondlijk verzetje.
  
  'Maar Ingersoll,' legde Hawk uit, 'is altijd een intens gesloten man geweest. Alles wat hij in zijn jongere jaren heeft gedaan gebeurde zo diskreet mogelijk; hij had het niet voorzien op publiciteit, en hij maakte zeker geen publiek spektakel van zichzelf.'
  
  'Seniliteit?' opperde ik.
  
  'Mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Zo oud is hij tenslotte niet.'
  
  Ik meende een toets van defensiviteit in Hawks stem te bespeuren, maar vestigde er niet zijn aandacht op.
  
  'Wat denkt u dan dat het is?'
  
  Het hoofd van AXE keek me uitdrukkingloos aan, terwijl hij met beide handen op de tafel steunde. 'Of er is iets drastisch gebeurd met het hoofd van Grady Ingersoll - of deze man is Grady Ingersoll niet.'
  
  Er heerste een lange stilte eer ik iets zei. 'Maar u vertelt me dat hij gezien is.'
  
  'Alleen door de Intieme Zes en een stelletje jonge mensen van wie je niet kunt verwachten dat ze de echte man kennen.'
  
  Ik knikte. 'En hoe zit het met de meisjes die hij had uitgekozen?'
  
  'Voor zover we weten zijn het er zeven geweest. Zonder uitzondering verlieten ze het eiland meteen na hun ... ontmoeting ... met een van de vliegtuigen van Ingersoll. We hebben er eentje gevonden in een hippiecommune in Mexico. Ze zweert dat ze alleen maar gepraat hebben, en dat Ingersoll haar toen tienduizend dollar gaf eer ze op het vliegtuig werd gezet.'
  
  Ik floot. 'Tien mille voor een babbeltje.'
  
  Hawk glimlachte scheef. 'En kennelijk om te zwijgen.'
  
  'Hoe zit het met de telefoontjes van Ingersoll? Kennen de mensen met wie hij praat hem goed?'
  
  Mijn baas fronste. 'Ja. De meeste wel. En niemand is bereid te geloven dat de opbeller een bedrieger is. We hebben zelfs kans gezien een stemafdruk van de telefoon te krijgen en -tja, die was helemaal niet beslissend.'
  
  'Ik dacht dat stemafdrukken behoorlijk waren geaccepteerd als een identificatiemiddel.'
  
  'Niet helemaal. We hebben een opname van Ingersolls getuigenverklaring van een paar jaar geleden voor een kommissie van het congres, en die stem schijnt te passen bij de stem van onlangs. Maar er zijn verschillen. De radiotelefoon op de eilandjes is niet altijd even duidelijk, om te beginnen.'
  
  'Juist. Dan wilt u dus dat ik er achter kom of deze man werkelijk Ingersoll is, nietwaar?'
  
  'Dat is één punt. Als hij misschien een bedrieger is, moet je natuurlijk ook vaststellen wat er met de echte Ingersoll is gebeurd. In beide gevallen moet je te weten zien te komen wie de leden van de Intieme Zes in werkelijkheid zijn, wat hun motivatie is, en wat voor invloed ze op Ingersoll hebben.'
  
  'Denkt u dat er verband kan bestaan tussen hen en de Driekopper?'
  
  'Dat weten we tot nu toe nog niet. Maar zolang de mogelijkheid bestaat, moeten we er absoluut achter komen.'
  
  'Ik neem aan dat de rechtstreekse benadering is geprobeerd.'
  
  'Ja. De minister van Defensie heeft persoonlijk geprobeerd contact op te nemen met Ingersoll, en een van de intiemste adviseurs van de president is twee weken geleden naar Doublé Cay gevlogen. Maar Ingersoll weigerde hen te ontvangen of met hen te praten. Hij is een particulier burger, Nick, en de regering kan hem niet dwingen uit zijn retraite te komen.'
  
  'Ik neem aan dat zijn miljarden dollars daar niets mee te maken hebben,' zei ik sarcastisch.
  
  'Dat raakt ons niet. Je kent je opdracht. Er zijn nog wat details die we moeten doornemen, en dan ga je op weg naar het zuiden. Dring door tot Ingersoll, Nick. Zoek uit wat we weten moeten.'
  
  'En als dat ongunstig is? Als het verband houdt met de Driekopper?'
  
  'Hou hem dan tegen. Naar eigen inzicht.'
  
  'Hoe dan ook?'
  
  Hawk knikte. 'Ik stuur er geen AXE-agent met de rang van Killmaster heen om alleen wat vragen te stellen.'
  
  Wat mezelf betrof twijfelde ik; de opdracht leek me nogal tam, al was het niet helemaal routine - en dat was de tweede keer in een paar dagen tijd dat ik een belangrijke beoordelingsfout maakte.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  De instructies vergden minder dan drie uur, en het was nog geen middernacht toen ik het landhuis verliet. De schildwacht grinnikte schaapachtig tegen me en wees naar mijn ski's die tegen het wachthuisje stonden. Ik overwoog hem mijn verontschuldigingen aan te bieden, maar deed het niet; hij had geweten wat hem te wachten stond, wat meer was dan ik kon zeggen.
  
  Ik had verwacht Veronica weer te zien eer ik vertrok, maar ze kwam niet opdagen. Waarschijnlijk was het beter zo. Nu wist ik wat ze had bedoeld in de auto op die besneeuwde heuveltop, en ik kon het stellen zonder haar gêne of uitdagendheid - welke houding ze ook mocht aannemen na zich te hebben laten meeslepen tijdens een geheime opdracht.
  
  Ik sliep weinig die nacht. Ook al lag mijn kamer aan de andere kant van het hotel, ver van de lounge, toch hoorde ik het gepingel van een gitaar die onvaste stemmen begeleidde. Bij het aanbreken van de dag stond ik op, kleedde me aan en pakte. Volgens de instructies schoor ik me niet.
  
  Het kleine pakje lag in de kofferruimte van mijn auto zoals Hawk had gezegd. Terwijl we de vorige avond hadden zitten praten, was het er ingelegd door een van onze agenten. Het bevatte een paar dingen die bedacht waren door de Afdeling Speciale Effecten van AXE en die van nut konden zijn in een lastig parket. Het moet een zwaar beroep op het vernuft gedaan hebben van de jongens van moederkloek Stewart om wapens en gereedschappen te bedenken die verstopt konden worden in een zwembroek of een paar sandalen, maar zoals altijd was het hun gelukt.
  
  Ik deed er twee weken over om in Miami te komen, en maakte alle omwegen die ik maar kon om mijn vorderingen te vertragen. Hawks opdracht was een volle baard te laten staan, maar tegen de vijfde dag was het zo verdomd kriebelig dat ik het bij een snor hield. Mijn bakkebaarden groeiden vrij snel, en ik wist dat ik aan het eind van de twee weken een lipversiering zou hebben die dik en vol genoeg was voor een zichzelf respecterend lid van de rockmuziekwereld.
  
  Ik was Nick Walton, manager van verschillende rockgroepen. Hawk had drie echte groepen voor me uitgekozen om te 'managen', waarvan er op het ogenblik twee namens Buitenlandse Zaken op tournee in Afrika en Azië waren. De andere groep was tijdelijk opgeheven, en ik werd geacht vakantie op Doublé Cay te nemen terwijl de groep gereorganiseerd werd. Op mijn weg naar het zuiden - ik vermeed Washington geheel - bracht ik mijn avonden door in de drukste tenten die ik kon vinden, en luisterde naar de jukeboxen en plaatselijke combo's, nam de muziek en de atmosfeer in me op. Ik bracht uren door in platenzaken om merken, titels en de namen van uitvoerenden uit mijn hoofd te leren.
  
  Tegen de tijd dat ik Jacksonville bereikte, leek het me dat ik evenveel van de huidige populaire muziek wist als de gemiddelde tiener. Mijn snor tierde welig, en ik moest nodig mijn haar laten knippen. Volmaakt. Ik moest nog een laatste omweg maken eer ik in Miami een vliegtuig nam. Hawk en ik hadden het enige tijd besproken eer we besloten het te riskeren. Ze waren net bezig de eerste proefvluchten voor te bereiden van het Driekoppersysteem op Cape Kennedy, en we vonden beiden dat ik zoveel mogelijk informatie uit de beste bronnen moest zien te krijgen.
  
  Ik arriveerde net op tijd bij het hoofdgebouw van het NASA-complex om me aan te sluiten bij een rondleiding. We verzamelden ons in de koele, heldere ontvangstruimte en werden voorgegaan door een gang. Op dat moment kwam er een geüniformeerde bewaker achter me aan.
  
  'Neem me niet kwalijk, meneer,' zei hij.
  
  Ik keek om, evenals een aantal andere leden van de groep. 'Ja?'
  
  'Rijdt u in een blauwe Ford?' Hij las het kentekennummer op.
  
  'Ja, dat is de mijne.'
  
  'Ik ben bang dat u een paar andere wagens geblokkeerd hebt. We zouden het op prijs stellen als u hem wilde verzetten.'
  
  'Oh, verdomme,' gromde ik. 'Er stonden geen andere wagens toen ik daar parkeerde.'
  
  'Ik ben bang van wel, meneer. Als u het niet erg vindt.' Het was niet bepaald een verzoek.
  
  'Godverdomme! Okay.' Ik beende kwaad terug door de weergalmende gang. Toen de bewaker en ik buiten het gezicht van de toeristengroep waren, legde hij zijn hand op mijn arm. We bleven even staan, keken om ons heen. Er was niemand te zien.
  
  'Hierdoor, meneer,' zei hij op de respectvolle toon die hij vermoedelijk tegen het hoofd van de NASA zou hebben gebruikt.
  
  Hij opende met een sleutel een onzichtbare deur zonder knop die in de muur was verzonken. We liepen snel door een lange, lage gang. Hier en daar waren andere deuren, allemaal met nummers en letters er op maar geen andere identificatie. We zagen niemand terwijl we een paar hoeken omsloegen, een stalen trap afgingen, door nog twee afgesloten deuren gingen, en tenslotte terecht kwamen bij wat een blinde muur leek.
  
  Met de neus van zijn glimmende zwarte laars duwde de bewaker tegen een stuk grijze plint onderaan de muur. Er gebeurde niet onmiddellijk iets, maar na een paar ogenblikken draaide de hele muur geruisloos, zodat er een opening ontstond die net groot genoeg was om doorheen te glippen. De muur zwaaide achter me weer dicht, en ik stond alleen in een kleine kamer met slechts een metalen bureau, twee stoelen, en een grote spiegel die een doorkijkspiegel moest zijn. Naast de spiegel bevond zich een deur; ik wachtte geduldig tot hij open zou gaan.
  
  'Meneer Carter?' vroeg een lichaamloze stem.
  
  'Jawel.'
  
  'Een ogenblikje, alstublieft.'
  
  Ik grinnikte in de spiegel, maar besloot niet te wuiven. Die ruimtegenieën hebben de neiging zichzelf au sérieux te nemen, en ik kan het hun niet kwalijk nemen. Ze hebben een heleboel om serieus over te zijn.
  
  Ongeveer een minuut later ging de deur open en twee figuren in witte jas en smetteloze tennisschoenen kwamen binnen en duwden het soort vlekvrij stalen tafel voor zich uit dat ik al te vaak in ziekenhuizen had gezien.
  
  'We moeten uw vingerafdrukken nemen, meneer,' zei de jongste van de twee. Geen van beiden leken me al dertig, en beiden droegen ze een bril. Zelfs hun vrij lange haar - tien jaar geleden zouden ze een crewcut hebben gehad - deed niet af aan hun air van doelgerichte efficiency. Ze deden inkt op mijn vingers en rolden ze af op papier. Toen ontsloot een van hen het bureau, trok een dossierla open en vergeleek mijn vingerafdrukken met een tweede set, knikte toen.
  
  'Krijgen jullie een cursus in het nemen van vingerafdrukken op het Massachusetts Institute of Technology?' vroeg ik.
  
  'Cal Tech, meneer,' antwoordde de oudste. 'En, nee, maar we hebben allebei de FBI-academie gevolgd.' Hij glimlachte flauw.
  
  Ik liet mijn verbazing blijken. 'Doet iedereen dat hier?'
  
  'Deze kant uit, meneer.' Hij gebaarde naar de open deur. 'Doctor Avery verwacht u.'
  
  De deuren in deze gang stonden open; in de kleine kantoren zaten intense mannen - en een paar vrouwen - in witte jas over tekeningen en technische boeken gebogen, praatten met elkaar in kleine groepjes, kalkten vergelijkingen op schoolborden. Aan het eind van de gang openden mijn begeleiders twee keer een dubbele deur en brachten me in een kantoor-annex-vergaderzaal. De man achter het bureau leek niet veel ouder dan mijn eskorte, ook al bedekte zijn
  
  korte, grijzende haar nauwelijks zijn zonverbrande schedel. 'Komt u binnen, meneer Carter,' zei hij en stond op. Hij gebaarde me naar een groenleren stoel.
  
  'Ik neem aan dat u doctor Avery bent. Of bent u ook een receptionist?' Ik glimlachte toen ik het vroeg, maar hij reageerde niet.
  
  'We hebben niet veel tijd, meneer Carter. Zullen we beginnen?'
  
  Het heeft geen zin alle details te herhalen die hij het daaropvolgende uur op me losliet. Er werd veel gezegd over coördinaten en satelliet-karteringen, over computers en kompassen en stabilisatoren en aandrijvers, over intrekbare glijvleugels en sensoren en anti-onderscheppingssystemen. Het was min of meer wat Hawk me had verteld, maar zo uitgebreid dat ik tegen de tijd dat Avery klaar was het gevoel had dat ik zelf bijna een Driekoppersysteem in elkaar kon zetten. Nou ja, misschien niet helemaal.
  
  Avery scheen hetzelfde idee te hebben; zijn houding was bijna neerbuigend. 'Om de hele zaak in eenvoudiger woorden te stellen, meneer Carter, zie de Driekopper als volgt: We vuren een batterij miniatuurraketten van Arlington over de Potomac naar Washington af. Laten we zeggen dat er daarvan vier gericht zijn op het Witte Huis, ons voornaamste doelwit. Met gebruikmaking van het Jefferson Memorial als referentiepunt brengen de verkenningstelevisiekamera's in elke raket eventuele benodigde correcties aan. Antiraket-raketten worden af gevuurd; misschien worden, ondanks ons defensiesysteem, een of twee van onze raketten neergehaald. We moeten rekening houden met die mogelijkheid, hoe gering ook, als een dergelijke aanval wordt ingezet. Óf we vernietigen de tegenstander met het eerste salvo, óf het is voor ons afgelopen. Ja?'
  
  Ik knikte.
  
  'Goed. Laten we zeggen dat de eerste raket die op het Witte Huis is gericht een voltreffer is. Dan is het niet nodig dat de andere raketten hetzelfde doel raken. Sensoren registreren de inslag, brengen dan het computermechanisme in werking. Een tweede doelwit is in het geleidesysteem geprogrammeerd. De aandrijvers doen hun werk, de intrekbare glijvleugels ontvouwen zich om meer draagkracht te geven, en onze raket gaat op weg naar, laten we zeggen, de winkelwijk rond Fourteenth Street, of het Hilton Hotel. Is dat duidelijk?'
  
  'Ik dacht het wel. Met andere woorden, in een totale atoomslag moeten we er voor zorgen de primaire doelen te raken, wat betekent dat er verschillende raketten tegelijk moeten worden gelanceerd. Maar als de eerste doel treft, hoeven we de andere niet te verspillen.'
  
  'Precies.'
  
  Het had hem een uur gekost om me te vertellen wat ik al wist. 'En het systeem zelf, doctor Avery? Hoe groot is dat?'
  
  'Ik kan het u niet laten zien. Daar heb ik geen machtiging voor.'
  
  'Natuurlijk niet. Maar hoe groot is het? Zou het mogelijk zijn er een te stelen?'
  
  'Volstrekt niet.' Zijn gebaar omvatte het hele ondergrondse complex dat van de rest van de basis was afgesloten. 'Vergeet uw veiligheidsmaatregelen; ik ben er zeker van dat die waterdicht zijn.' Hij had mijn sarcasme niet door. 'Hoe groot is dat verdomde ding?'
  
  Tja ... het hart van de Driekopper is de computer. Voor zijn omvang is die veel verfijnder dan alles wat tot nu toe is ontwikkeld.'
  
  'En dat wil zeggen?' snauwde ik.
  
  'Oh ... misschien de omvang van een gewone automotor.' Met zijn handen gaf hij een ruwe kubus aan van ongeveer een meter rondom.
  
  'Dus niemand kan er met eentje de deur uitwandelen.'
  
  'Nauwelijks.'
  
  'Mooi zo. Wie weet van deze ontwikkeling af?'
  
  'Erg weinig mensen. Mijn staf, zeventien man, die allemaal een topgeheime verklaring hebben. Het Witte Huis, andere regeringsbureaus, en het militaire opperbevel.'
  
  'En Ultimate Dynamics?'
  
  'Bijna iedereen die aan de Driekopper heeft gewerkt maakt nu deel van mijn staf uit.'
  
  'Bijna?'
  
  'Slechts twee mensen van de groep werken niet bij mij. Een van hen is een poosje geleden omgekomen bij een vliegtuigongeluk. De ander is hoofddirecteur van de firma.'
  
  'Wat betekent dat hij verslag uitbrengt aan Grady Ingersoll?'
  
  'Dat denk ik.'
  
  'En dat betekent dat Ingersoll op de hoogte is.'
  
  Avery keek verbaasd. 'U denkt toch zeker niet dat iemand als Ingersoll ...' Hij hoefde de zin niet af te maken; kennelijk beviel mijn implicatie hem niet en hij wist niet wat hij er mee aan moest.
  
  'Ik heb gehoord dat u binnenkort een proefvlucht van de Driekopper onderneemt.'
  
  'Ja. Volgende week. De juiste datum is nog niet vastgesteld. Alleen mijn eigen staf is op de hoogte van het systeem, en zij zullen alle onderdelen persoonlijk in de raket aanbrengen.'
  
  'Bestaat er een kans dat een buitenlands schip tussenbeide komt en het ding uit zee opvist?'
  
  'Geen schijn van kans. Als de raket niet precies terecht komt waar hij geprogrammeerd is, vernietigt hij zichzelf.'
  
  Er scheen niet veel meer te zijn dat ik in die airconditioned graftombe kon doen, dus bedankte ik Avery en verliet hem. De veiligheidsmaatregelen op Cape Kennedy waren mijn zorg niet, en ik wist dat de mensen die er bij betrokken waren hun best deden. Maar dat lijntje naar Ingersoll en zijn semi-hippe Intieme Zes gaven me een verdomd onbehaaglijk gevoel.
  
  Misschien zou ik, als ik niet over dat probleem had lopen nadenken, meer aandacht hebben besteed aan wat een paar minuten later gebeurde. Na op een televisiemonitor gekeken te hebben, liet de bewaker me teruggaan naar de verlaten gang. Terwijl de ongemerkte deur zonder knop nog achter ons aan het dichtgaan was, kwam een tweetal babbelende oosterlingen met strohoeden, donkere pakken en kamera's om de nek door de hoofddeur.
  
  Ze aarzelden toen ze mij en de bewaker zagen, zetten toen hun gebabbel voort. Een van hen bleef staan om een foto van het nietszeggende interieur te maken; toen de ander zijn Yashica in mijn richting zwenkte, maakte ik aanstalten mijn gezicht af te dekken, dwong me toen de hele zaak te vergeten. Ten slotte zie je tegenwoordig overal waar je maar gaat Japanse toeristen met kamera's; pas toen ik op het parkeerterrein was, besefte ik dat die twee oosterlingen er eigenlijk helemaal niet Japans uitzagen.
  
  De vlucht van Miami naar New Providence Island in de Bahama's was niet veel meer dan een sprongetje; er was nauwelijks tijd voor een borrel eer we zakten boven de lichtgroene, met zandige eilandjes bespikkelde zee. De middaglucht was licht bewolkt, waardoor de donkergroene vegetatie bijna zwart leek, en terwijl we boven het vliegveld cirkelden, striemde de regen de ramen van de 7271.
  
  De passagiers haastten zich over het platform naar de beschutting van de opgedofte schuur die ze een stationsgebouw noemden. Binnen speelde een steelband en stewardessen deelden gratis rumdrankjes rond terwijl we op onze bagage wachtten. De douane was geen probleem; op het hoogtepunt van het toeristenseizoen werd misschien één op de vijftig koffers geopend. Maar het duurde ruim een half uur eer de bagagemensen alle spullen uit het vliegtuig hadden geladen, om redenen die altijd een mysterie voor me zullen blijven. De koffers kwamen over een lange, smalle lopende band aan, de mijne bijna als laatste. Ik had twee koffers, en in de geblutste bevond zich het speciale vak voor Wilhelmina en Hugo. Ik draag mijn wapens niet bij me als ik een grens overga, want daarop betrapt te worden is een van de pijnlijkste dingen die een agent kan overkomen, en meestal is het het risico niet waard.
  
  Een lange zwarte man in een kostuum als een carnavalspak stond vlak bij de deur van het stationsgebouw. Naast hem leunde een bord tegen een palmboom waarop stond: 'DOUBLÉ CAY - Luchttaxi.' De regen was opgehouden, maar de lucht was nog grijs en bewolkt. Er stonden al drie andere mensen onder de palmboom; een echtpaar van middelbare leeftijd en een, een gitaar meesjouwende tienerjongen met haar tot op de schouders en overvloedige jeugdpuistjes.
  
  'Ja, monneer?' begroette de zwarte man me. 'U naar Doublé Cay?'
  
  'Ja.'
  
  Hij vroeg me mijn naam en raadpleegde een lijst. 'Het toestel aan het andere eind van het veld, monneer Walton. Limousine komt hier om u te brengen.'
  
  We stonden ongemakkelijk onder de druipende palmboom, dankbaar voor de bries die de dampende vochtigheid wat verlichtte. Een slanke, grijze man in een versleten trui, broek en vuile tennisschoenen stond aan het eind van het trottoir en keek gespannen naar de deur van het stationsgebouw. Toen het duidelijk was dat de laatste passagiers naar buiten waren gekomen, haalde hij zijn schouders op, draaide zich om, en stak een hand op. Een donkerbruine Cadillac gleed naar het trottoir, een portier ging open, en de man stapte in.
  
  Ik keek zo ingespannen naar de grijsharige man dat ik het groepje bij het parkeerterrein pas opmerkte toen de Cadillac uit het gezicht verdwenen was. Er stonden twee jongemannen, beiden blond en lang, met wapperende lokken en gekleed in strenge donkere pakken, en bij hen stond een meisje dat bijna even lang was als de mannen. Ze werd van hals tot voeten bedekt door een eenvoudige, opbollende jurk die op de juiste plaatsen aan haar lichaam kleefde, en donkerbruin haar golfde over haar schouders tot bijna aan haar middel. Tussen haar borsten zwaaide een verzameling halskettingen, en zelfs in het sombere licht scheen haar gezicht te glanzen.
  
  Mijn eerste gedachte gold Jeanne d'Arc, of misschien Joan Baez; ze had dat soort stralend vertrouwen in haar uitdrukking, haar houding. Maar die gedachte werd snel terzijde geschoven toen ik besefte dat ik stond te kijken naar Angela Ruffles en twee andere leden van de Intieme Zes.
  
  Ik had de foto's van de Intieme Zes nu voldoende bestudeerd om hen meteen te herkennen, maar alleen het meisje viel werkelijk op. De vijf jongemannen leken uiterlijk zo veel op elkaar dat ik er niet zeker van was welke namen bij dit tweetal pasten. Niet dat het er toe deed, leek me; Angela Ruffles was - hoopte ik - mijn startpunt op weg naar Grady Ingersoll.
  
  Ik keek naar haar - en zij keek terug. Haar serene glimlach was tegelijk dwingend en verkillend, alsof ze een man naar zich toe kon trekken zonder verder nog iets te doen. En dat wist ze. Ze was, volgens de informatie die Hawk me had gegeven, vijfentwintig, maar ze leek leeftijdloos. Ik scheurde mijn blik van haar los eer ik vergat waarvoor ik hier was. Een zesdeurs Mercedes gleed naar het trottoir en de zwarte , man begon bagage in de kofferruimte te tillen. Het echtpaar en de gitaarsjouwer stapten voor mij in. Eén ogenblik bleef ik staan en keek over het glimmende dak van de auto naar het meisje. Ze glimlachte nog steeds, keek nog steeds in mijn richting. Ik dook naar binnen en keek resoluut de andere kant uit tot we waren weggereden.
  
  Wij vieren zochten een plaats in de ruime, weelderige cabine van de Lear Jet. Geen van ons zei iets; het echtpaar keek een tikje verbijsterd, de jongen nors. De zwarte man bracht ons een rumdrankje en verdween toen naar voren. Toen hij weer tevoorschijn kwam en aankondigde dat hij over enkele ogenblikken zou opstijgen, dacht ik dat de vrouw zou flauwvallen. Ik was zelf ook nogal verbaasd, maar na een scherpere blik, door de slobberige broek en met gouddraad bestikte jasje heen, zag ik een opgewekte competentie die geruststellend was.
  
  'Mijn naam is Herridge,' zei onze piloot, 'en ik hoop dat u een plezierig verblijf op Doublé Cay zult hebben.' Ik merkte op dat zijn accent was verdwenen; kennelijk moest hij allerlei soorten rollen spelen. De aanloop was kort en soepel, net toen we opstegen van de startbaan brak de zon door de wolken. Ik nam een slok van mijn drankje en keek uit het raam. We vlogen over het grijsgroene land rondom het vliegveld en bereikten spoedig de buitenwijken van Nassau. De zon leek het mildst te schijnen op de luxueuze villa's aan zee, met hun zwembaden en schitterende tuinen en onmogelijk groene gazons. Herridge liet het vliegtuig laag over de havenmarkt in het centrum van de stad scheren; ik zag de stapels manden, de veelkleurige stoffen, en hetzelfde koperwerk dat op alle markten van Marrakech tot Singapore wordt verkocht. Een grote zwarte vrouw met een rode bandana om haar hoofd en een jurk als een tent aan, zwaaide heftig. Herridge liet de vleugeltoppen even waggelen, en toen stegen we op terwijl hij naar het noorden zwenkte en over het breedste gedeelte van het eiland vloog. Een paar minuten later lag de zee weer onder ons.
  
  Beneden ons zag ik een paar witte banen, een boot die snel voer en twee strepen kielzog achterliet. Gedurende enige tijd hield de boot ons bijna bij, en ik besefte dat het een vleugelboot moest zijn. Hij voer op dezelfde koers als wij,
  
  en ik had zo'n gevoel dat het een boot van Grady Ingersoll was. Hij had er een hele vloot van, was me verteld, waarmee zijn assistenten tussen Doublé Cay en Nassau heen en weer voeren.
  
  En toen kwamen de tweelingeilandjes in zicht, zoals ik ze op de luchtfoto van Hawk had gezien. In het felle zonlicht leek Herrijzenis te fonkelen - het zwembad, het golfveld, de ommuurde lagune, de glimmend witte torens van het hotel - terwijl Laatste Oordeel er even weinig inspirerend uitzag als alle bouwterreinen. Grote gapende gaten waren uit het zand en struikgewas gehapt, sommige waren gevuld met beton, andere met bulldozers en kranen die hard aan het werk waren. Het stalen geraamte van een van de gebouwen rees op in de lucht en wierp ingewikkelde schaduwpatronen op de grond.
  
  Terwijl Herridge scherp zwenkte om aan te vliegen, zag ik de brug in aanbouw tussen de twee eilanden. Bij de kust van Laatste Oordeel waren de massieve betonnen pijlers al aangebracht, waar de opbouw boven uitstak. Vanuit de lucht leek het op een stuk van een roetsjbaan of een raketwerper uit de Tweede Wereldoorlog, alleen veel groter.
  
  Ik had meer aandacht moeten besteden aan de vluchtige indruk die ik toen kreeg, maar Herridge maakte een krappe landing en ik moest hem helpen door mijn tanden op elkaar te klemmen en de leuningen van mijn stoel te omklemmen. Net als alle andere piloten die ik ken, ben ik een slecht passagier.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Mijn hotelkamer was gênant luxueus. Het balkon dat over het water uitkeek was groot genoeg om er een bal te houden, en de badkamer was niet veel kleiner. Het groene tapijt was enkeldiep en zo zacht dat het tweetal brede bedden bijna overbodig leek. In een kleine koelkast stond een grote karaf met rumpunch, en de grijnzende chasseur die bezig was met het openen van kastdeuren en ramen leek werkelijk in zijn schik met de fooi die ik hem gaf. Dit was een oord waar ik makkelijk van kon gaan houden.
  
  Vanaf het balkon zag ik onder me een hoek van het grote grillig gevormde zwembad, waar het in de vroege avond nog druk was, en waar een paar showfiguren de duikplank bezet hielden. Onder een baldakijn van gevlochten palmbladeren liet een steelband zijn golvende klanken horen, en ik hoorde een zachte, lachende stem zingen. Ik ben niet zo dol op het toeristieke hotelgebeuren, maar ik zou liegen als ik niet toegaf dat de atmosfeer op me begon in te werken.
  
  Ik trok snel een als een zonnescherm gestreepte broek met wijd uitlopende pijpen, een donkerblauw doorkijkhemd en een vaal spijkerjasje aan. Uit een van mijn koffers haalde ik
  
  de spullen die Stewart voor me had gemaakt in Speciale Effecten en besloot de enigszins verfomfaaide tennisschoenen te nemen. Geen sokken. Wilhelmina en Hugo bleven in hun geheime vak; ik meende niet dat ze nodig zouden zijn. Terwijl ik door de enorme lobby liep moest ik mezelf blijven voorhouden dat ik hier voor zaken op Doublé Cay was, niet met vakantie. Overal waar ik keek zag ik jonge meisjes, sommige in bikini, andere in hotpants en minirok en jeans die op de huid geschilderd leken. Een snelle blik leerde me dat beha's op het eiland even schaars waren als ijsberen. Ik was benieuwd wat het middelbare echtpaar uit het vliegtuig van New York Providence hier deed.
  
  Ik liep naar het zwembad door een brede gang met winkeltjes - strandkleren, souvenirs, drank, boeken, tabak, met de hand gemaakte leren artikelen - toen ik Angela Ruffles weer zag.
  
  Ze stond in de open deur, tegen de achtergrond van de ondergaande zon, maar zelfs in silhouet herkende ik haar onmiddellijk. Het meisje waar Angela mee stond te praten, was kleiner, wat betekende dat ze van gemiddelde lengte was, en vrijwel haar gehele bruine huid was zichtbaar in de geringe bikini die ze droeg. Haar pikzwarte haar was nat en stroomde over haar rug, terwijl kleine druppeltjes in de gleuf tussen haar billen verdwenen. Voor ik haar gezicht zag voelde ik dat ze buitengewoon was, en ik vergiste me niet.
  
  Ik knikte naar Angela toen ik hen passeerde. Zij knikte terug. Okay, dat was genoeg. In mijn camouflagerol als super-cool rockgroepmanager kon ik niet opspringen bij de eerste vriendelijke geste, ik werd geacht er aan gewend te zijn door horden groupies beklauterd te worden.
  
  Toen ik op discrete afstand was bleef ik staan, keek naar het zwembad en het publiek, en draaide me geleidelijk zo dat ik het gebruinde meisje van voren kon bekijken.
  
  Haar gelaatstrekken waren bijna oosters, en haar wat scheefstaande donkere ogen fonkelden geanimeerd terwijl ze met Angela stond te praten. De hoge jukbeenderen glansden door de late zon en het water dat in liefkozende druppels op de fluwelen huid kleefde. Ze had een brede mond, met volle lippen die gekruld waren in een glimlach zonder de uitdagendheid van Angela. Haar schouders bewogen voortdurend terwijl ze sprak, en de hoge, gewelfde heupen wiegden. Haar borsten waren bedekt door een lapje stof dat de nadruk op haar tepels legde; haar benen waren lang, gespierd, gebeeldhouwd, en tussen de benen krulden een paar toetjes zwart haar uit het bikinibroekje.
  
  Sinds Veronica had ik geen vrouw meer gehad - de meisjes die je in de biertenten langs de wegen in Virginia en North Carolina ziet zijn mijn type niet - maar ook al was ik zojuist teruggekeerd van een tocht over de Nijl met Cleopatra, dan nog zou ik onder de indruk zijn geraakt van dit meisje.
  
  Ze keek naar me. Evenals Angela, die in mijn richting liep. 'Hallo.' Ze had een stem als een kerkklok op een vroege, mistige zondagochtend.
  
  'Hallo.' Ik wierp haar mijn fraaiste lachje toe en tilde mijn zonnebril op om beter te kunnen kijken.
  
  'Heb ik u vanmiddag niet op het vliegveld gezien?'
  
  'Inderdaad.'
  
  'Bent u van plan lang op Doublé Cay te blijven?'
  
  'Ik heb nog geen vaste plannen gemaakt.'
  
  Het begrijpende glimlachje. 'Nou, ga niet te gauw weg.'
  
  Ze draaide zich om met een heupzwaai die zeer nadrukkelijk seksueel was, en liep arm in arm met het meisje in de bikini het hotel in, twee van de meest fantastische vrouwen die ik ooit gezien had. Het was maar goed dat ik mijn verzetje met Veronica had gehad; ik was benieuwd wat Hawk van onze korte verhouding wist - en kwam tot de conclusie dat iedereen beter af zou zijn als ik daar nooit achter kwam.
  
  Ik liep om het zwembad heen en bekeek de hoge stenen muur er achter. Hij werd gemaskeerd door bomen en struiken, maar een oppervlakkige blik verraadde al het prikkeldraad - geëlektrificeerd, was me verteld - dat over de muur en door de bladeren en takken liep.
  
  Een deel van De Dubloen was zichtbaar. Het was een gebouw van drie verdiepingen, opgetrokken uit donkere natuursteen en verweerde bakstenen. De ramen die op het zwembad uitkeken waren afgesloten en van luiken voorzien. De enige opening in de muur was achter het zwembad in de buurt van de hoteldeuren, waar een stevig ijzeren hek de toegang versperde. Morgen, beloofde ik mezelf, zou ik bij daglicht een tochtje rond het hele terrein maken - als een toerist die ging sightseeën. De avond viel snel toen de zon in de oceaan was verzonken, maar er bleven zwemmers bij het verlichte bad. Er was een bar onder hetzelfde afdak als de onvermoeibare steelband, en ik slaagde er in een bourbon met water in plaats van rum te krijgen. Ik zat een tijdje naar de menigte te kijken, en naar de band naast me, en hoorde het zachte klotsen van het water onder een lage muur vlak achter me.
  
  Ik liep terug naar het hotel en zocht het casino op. Bij de ingang vermeldde een bord de namen van de uitvoerenden in het aangrenzende cabaret, en één van de foto's deed me stokstijf stilstaan.
  
  Er was geen vergissing mogelijk, met de oosterse trekken en gewelfde heupen, de drieste glimlach die nog sterker fonkelde dan de lampen van de fotograaf. Haar naam was Cheena Negrita, en blijkbaar werkte ze in een kostuum dat niet veel meer bedekte dan de bikini. Ze was een vriendin van Angela, en dat was reden genoeg om haar na te gaan. Trouwens, de naam alleen al gaf me een waarschuwende prikkel: ik had hem horen noemen door een aantal meisjes van gemengde Cubaanse, mulatto en Chinese afkomst, voornamelijk snollen in Florida. Maar op Doublé Cay, met Grady Ingersoll en zijn rechtstreekse band met de Driekopper vlak naast de deur, moest alles wat ook maar in de verte met Cuba of het Oosten had te maken au sérieux worden genomen. In mijn werk wist je maar nooit.
  
  Het casino was een zacht verlichte, luxueus ingerichte zaal met een hoog plafond, dikke tapijten en discrete lichten boven de tafels. Er waren twee roulettetafels, drie pokertafels en misschien een half dozijn chemin-de-fertafels. Een alkoof aan de achterkant van de grote zaal was gereserveerd voor baccarat - alleen voor grote spelers, met hun eigen bar en bediening. Gokken met kaarten of dobbelstenen is mijn spel niet; ik heb al genoeg aan mijn hoofd zonder me druk te maken over getallen op kaartjes of plastic kubusjes. Maar de mensen die casino's frequenteren onthullen aan de geoefende waarnemer vaak meer dan ze, zeg in de eerste klas van het vliegtuig van New York naar Lissabon zouden doen. Toen ik binnenkwam waren er niet veel mensen om waar te nemen, maar het duurde niet lang eer ik iets zag dat me er van overtuigde dat ik mijn tijd niet aan het verknoeien was.
  
  Het was hetzelfde tweetal oosterlingen dat ik op Cape Kennedy had gezien. Een van de twee rolde met de dobbelstenen aan een pokertafel, terwijl zijn metgezel meer aandacht had voor de rest van de zaal dan voor wat er op het groene vilt onder zijn neus gebeurde.
  
  Hij zag me op hetzelfde moment dat ik hem opmerkte, en die 'ondoorgrondelijke' oosterse trekken verraadden een flits van herkenning voor hij snel een andere kant uitkeek. Ik haalde diep adem en liep door, terwijl ik dacht aan de foto die die ochtend van me was gemaakt met die verdomde deur geopend achter me.
  
  Terwijl ik wegliep probeerde ik de twee mannen in een categorie onder te brengen. Zoals ik al eerder had beseft waren het geen Japanners; dat was zeker. Ik dacht aan Korea; ze hadden de bouw en de grote handen van Koreanen. aan de andere kant konden ze van overal tussen Djakarta en Jaboel afkomstig zijn, en ik had geen reden om te denken dat ze iets anders waren dan een paar toeristen die dezelfde route als ik hadden gekozen.
  
  Maar ik geloofde het geen seconde.
  
  Het was tijd voor een voorstelling in het cabaret, maar de zaal was leeg, afgezien van enkele mensen aan tafeltjes en een paartje aan de lange, gebogen bar. Ik nam een kruk dichtbij het toneel en wachtte af, terwijl ik een bourbon on the rocks dronk. Er waren een jongleur, een komiek, een vrouw met een paardengezicht die iets met parkieten deed, en een troep Libanese acrobaten, die de tijd vulden eer Cheena verscheen.
  
  Ze was de moeite van het wachten waard. Opeens werd het toneel in volslagen duisternis gedompeld; toen klonk er een lang aangehouden tromgeroffel, en een schijnwerper flitste aan tegen het gesloten gordijn. Dit schoof abrupt open waarbij de plooien woest in de schaduwen fladderden, en de trom stopte. Het toneel was leeg, de stilte in de zaal was ademloos - en toen, met een gekletter van cimbalen, told Cheena in de schijnwerper.
  
  Eén ogenblik stond ze roerloos, op één been als een bronzen standbeeld, en toen begonnen de trommen te roffelen en zij ving aan langzaam te golven. Ze was een adembenemende combinatie van buikdanseres, go-go girl en stripteaseuse. Haar kostuum bestond voornamelijk uit een handvol veren en lovertjes; ze was barrevoets en stampte van tijd tot tijd met haar hielen op de maat van het bonzende ritme. Banden rinkelden aan haar polsen en enkels. Haar lichaam glom in de schijnwerper die haar als een hardnekkige minnaar volgde, en de twee heuvels van haar borsten dansten en trilden alsof ze elk van een motortje waren voorzien. Naarmate het tempo toenam, dwarrelde haar middernachtzwarte haar woester in alle richtingen en bedekte soms vrijwel geheel haar bovenlichaam.
  
  En toen, zonder ook maar één maat over te slaan, zag ze op de een of andere manier kans de beha van haar kostuum los te maken en op het toneel te laten vallen. Het gordijn van haar haar wapperde over haar borsten en buik, scheidde zich gedurende een fractie van een seconde en sloot zich weer. Ik merkte dat ik voorovergebogen op de barkruk zat en mijn adem inhield.
  
  Ze tolde steeds sneller rond, tot het haar als een parasol van haar hoofd afstond en iedere spier in haar lichaam woest bewoog ...
  
  Blackout - en stilte.
  
  Ik knipperde met mijn ogen, probeerde de volslagen duisternis te doorboren, maar ik kon niets zien.
  
  En toen floepte de schijnwerper weer aan en het meisje stond met gebogen hoofd, terwijl haar borstkas onder het haar zwoegde met haar armen langs haar zijden, de voeten tegen elkaar gedrukt. Het applaus had stormachtig moeten zijn, maar er was te weinig publiek. Ik probeerde daar in mijn eentje iets aan te doen, en terwijl ze het toneel afliep, waardig als een Incaprinses, wierp ze een blik in mijn richting, en ik was er zeker van dat ik haar zag glimlachen.
  
  De zaallichten gingen langzaam aan en ik nam een slok van mijn borrel. Wat nu? Ik hoefde niet lang te wachten om daar achter te komen.
  
  Cheena glipte door een kleine deur aan de andere kant van het toneel, liep heupwiegend tussen de tafeltjes door, zwaaide naar het orkest, en kwam naar de bar toe. Ze droeg een witte hemdjurk die zo diep was uitgesneden dat de halslijn niet ver van de zoom ophield die nauwelijks tot onder haar heupen viel. Ze had een witte sjaal rond haar haar gebonden, en ze droeg sandalen. Ze keek in het geheel niet in mijn richting.
  
  De barkeeper zette een flesje champagne en een glas voor haar neer. Ze ging niet zitten, maar zette een voet op de dichtstbijzijnde kruk, hief het glas op, dronk het leeg, en vulde het weer. Tijdens de show waren een paar loslopende mannen uit het casino gekomen, die nu in haar richting begonnen te grijnzen en loeren. Ze negeerde hen en toen een van hen iets tegen de barkeeper fluisterde schudde hij zijn hoofd en duwde het bankbiljet terug dat de man in zijn richting had geschoven.
  
  Het werd tijd om mijn aandachttrekker te gebruiken. Ik haalde de kleine gouden grammofoonplaat ter grootte van een zilveren dollar tevoorschijn, die me was gegeven om mijn camouflageverhaal een ruggensteuntje te geven. Ik liet het ding rondtollen en wachtte af.
  
  Het meisje keek nog steeds niet in mijn richting. Een van de oosterlingen die ik op Cape Kennedy en opnieuw in het casino had gezien kwam binnen en liep regelrecht naar haar toe. Cheena scheen het niet plezierig te vinden hem te zien, ze deinsde achteruit toen hij naderbij kwam. Hij pakte haar arm, bracht zijn gezicht dicht bij het hare, en sprak kennelijk dringend op haar in. Ze schudde zijn hand af, maar bleef verder roerloos staan. Ten slotte knikte ze en de man ging weer naar buiten.
  
  Cheena scheen niet in mijn lokaas te happen, dus riep ik de barkeeper.
  
  'Ja, meneer?'
  
  'Hee, man, denk je dat die groep nog iets anders zou kunnen spelen dan Broadwayliedjes uit 1933?' Ik knikte naar het orkest dat een Cole Porternummer speelde.
  
  De barkeeper leek op een vluchteling uit Miami, met een potlooddun snorretje, een deegachtig gezicht en achterover gekamd, zorgvuldig gegolfd haar. Het was te zwart om niet geverfd te zijn. 'Tja, ik denk dat het orkest wel een verzoeknummer kan spelen, meneer,' zei hij automatisch.
  
  'Ah-h, laat maar.' Ik liet het gouden grammofoonplaatje weer tollen en luidruchtig kletterend op de bar uitdraaien.
  
  Hij hapte toe. 'Dat is een interessante munt.'
  
  Ik schoof het ding naar hem toe. 'Lees het etiket, man. In mijn werk komt dat neer op een Oscar.'
  
  Hij pakte het plaatje en hield het onder het licht van de bar. Zijn wenkbrauwen gingen waarderend omhoog. 'Hee, die groep ken ik.' Hij was zeker vijftig, maar ten slotte zat hij in de showbusiness - min of meer. 'Bent u er lid van?'
  
  Ik zag kans tegelijk bescheiden en arrogant te kijken.
  
  'Nee, ik ben hun manager. Dat was onze eerste gouden plaat.'
  
  Het werkte. Cheena keek in onze richting.
  
  'Speelt u hier ergens in de buurt? Paradijseiland? Freeport?' Ik schudde mijn hoofd. 'God, nee.' Ik bekeek de bijna lege zaal. 'Die sien spelen we niet, man. Ik ben hier even met vakantie, weet je wel. Ik had gehoord dat het hier een hippe bedoening was, maar ik zie er niet veel van.'
  
  De barkeeper kuchte, keek even naar Cheena en toen weer naar mij. 'Tja, ons entertainment is ...'
  
  'Oh ja, ik weet het, man. Die meid is sensationeel, maar de muziek ...' Ik trok een grimas, stak een hand uit en wees nadrukkelijk met mijn duim naar beneden.
  
  Cheen gniffelde met een kelig geluid en dronk haar champagne uit. 'Zeg tegen meneer dat het vriendelijk is wat hij over mij zegt,' zei ze met een licht Spaans accent dat boven de kabbelende muziek uitklonk.
  
  Ik knikte naar haar en glimlachte. Haar tanden blikkerden toen ze ook lachte.
  
  'En geef hem iets te drinken, Max,' voegde ze er aan toe eer
  
  ze zich omdraaide en snel naar het casino liep.
  
  Het gebeurt niet vaak dat een meisje dat er uitziet als de droomsnol van iedere man me een drankje aanbiedt en dan wegloopt zonder ook maar naar mijn naam te vragen. Ik wilde het afslaan, maar concludeerde toen dat dat stom zou zijn. Het ijs was nu gebroken, en de volgende keer dat ik haar zag zouden we om te beginnen iets hebben om over te praten.
  
  Ik hoefde niet lang te wachten. Een half uur later zag ik Cheena weer. Ik liep langs het zwembad en zag de witte jurk in het door floodlight bestreken donker bij het stevige ijzeren hek in de muur van De Dubloen. Ze bevond zich tussen twee stevig gebouwde mannen in donker pak. Ze bewogen zich snel voort, en zelfs op die afstand kreeg ik de duidelijke indruk dat het meisje veel sneller liep dan ze wilde. Ik zag dat het hek openging en onmiddellijk achter hen gesloten werd; Cheena scheen niet precies in moeilijkheden te verkeren, maar kennelijk was ze er niet op gebrand daar naar binnen te gaan. Het was niet moeilijk de impuls hen achterna te gaan te onderdrukken; de herinnering aan Veronica en de manier waarop ze me verlinkt had was nog te vers en pijnlijk. Trouwens, het was niet mijn werk dames in nood te redden, ook al was die nood reëel.
  
  Ik ging terug naar het casino, verspeelde twintig dollar met chemin-de-fer, weerde een mollig meisje met een paar kilo mascara af dat op de een of andere manier iets had gehoord over mijn zogenaamde beroep, en bleef vervolgens een poosje in de grote, rustige lobby zitten. Er was geen spoor te zien van de oosterlingen, wat een teleurstelling was; ik zocht naar een gereed excuus om een paar vragen aan een chasseur of receptionist te stellen.
  
  Ten slotte ging ik naar de balie om mijn sleutel te halen. De receptionist was een kleine, kwieke zwarte man met een onberispelijk Engels accent.
  
  'We hopen dat uw verblijf naar genoegen is, meneer Walton.'
  
  'Dit is een bandopname,' dacht ik. 'Er zijn niet veel mensen hier,' zei ik.
  
  Hij haalde vluchtig zijn schouders op. 'We zijn bijna vol, meneer.'
  
  'Maar het verkeerde soort gasten, hè?' zei ik grinnikend en knikte in de richting van het bijna lege casino.
  
  Zijn glimlach was somber. 'Misschien ...'
  
  'Maar gelukkig dat jullie een paar flinke spelers van de andere kant van de wereld in huis hebben.'
  
  'Pardon, meneer?'
  
  'Die Jappen of wat het ook zijn. Ik zag er een paar aan de pokertafel zitten. .
  
  'Oh. Ja. We hebben een aantal heren uit het Oosten op Doublé Cay.'
  
  'Oh ja?'
  
  Het was bijna middernacht en de receptionist verveelde zich, waar ik op had gerekend. 'Het gaat om het project op Laatste Oordeel, het tweelingeiland, ziet u. Meneer Ingersoll heeft het bouwcontract gegund aan een firma in Formosa of ergens in die buurt.'
  
  'Oh ja?' zei ik weer, terwijl ik er werk van maakte een geeuw te onderdrukken.
  
  'Inderdaad, meneer, Ik geloof dat het een soort experimenteel bouwproject is; meneer Ingersoll is, zoals u misschien weet, nauw betrokken bij het verbeteren van de omstandigheden van minderheidsgroepen over de hele wereld.'
  
  'Stel je voor.' Ik bekeek de magere kleine zwarte man. 'Dacht je niet dat hij wat dichter bij huis had kunnen beginnen?'
  
  Zijn ogen werden ondoorzichtig. 'Neem me niet kwalijk, meneer; mijn tijd zit er bijna op, en ik heb nog een heleboel administratief werk te doen.'
  
  
  
  Ik had de deur van mijn kamer half open toen ik besefte dat er iets niet in orde was. Ik had een licht laten branden - dat doe ik altijd in hotelkamers - maar nu stapte ik een totale duisternis in. Ik bleef roerloos staan luisteren.
  
  Het enige geluid dat ik hoorde was mijn eigen ademhaling. Snel glipte ik helemaal naar binnen en deed de deur achter me dicht. Ik tastte naar het lichtknopje. Het klikte hard.
  
  Nog steeds duisternis.
  
  Het enige wat ik kon zien was de bleke rechthoek van de glazen schuifdeur naar mijn balkon, verlicht door een schijfje maan dat boven de zee hing. Toen mijn ogen aan het vage licht gewend begonnen te raken, hoorde ik een zachte beweging, zag een schaduw naar de deur glijden.
  
  Ik rende over het tapijt en greep een handvol kleren. De schouder onder de stof kronkelde en draaide. Ik probeerde hem achteruit te trekken, maar ook al was de indringer kleiner dan ik, hij had de omvang van een jonge stier. Ik zag een glimp van een bril, een rond, uitdrukkingloos gezicht in de schaduwen. Het moest een van de oosterlingen zijn. Toen dreunde een elleboog als een moker tussen mijn ribben.
  
  Mijn greep verslapte; met mijn vrije hand stootte ik naar de keel en raakte een kaak. De man gromde en struikelde achterwaarts naar de reling van het balkon. In het maanlicht zag ik metaal in zijn hand glinsteren. Zijn arm zwaaide naar me toe en ik greep naar de pols, trok hem half om, dook onder het gezette lichaam, en tilde hem op.
  
  Hij gaf geen kik toen hij over de reling vloog en zeven verdiepingen omlaag stortte naar de tegels rond het zwembad. Er klonk een doffe plof, als een watermeloen die op cement petst, daarna volslagen stilte.
  
  Ik boog me over de leuning en probeerde het lichaam te ontdekken, maar de lichten rond het zwembad waren gedoofd. Niemand scheen iets te hebben gehoord. Ik wachtte een lange tijd, ging toen naar binnen en knipte een andere lichtknop aan.
  
  Er gebeurde nog steeds niets. Ik controleerde de lichtpeertjes; ze zaten allemaal op hun plaats.
  
  De telefoon rinkelde. Ik nam op.
  
  'Meneer Walton?'
  
  Ja.'
  
  'Neem me niet kwalijk, meneer. U spreekt met de balie, we informeren alle gasten dat er een elektriciteitsstoring is. Het zal spoedig hersteld zijn.'
  
  Ik herinnerde me dat de lichten in de gang buiten nog brandden en zei dat.
  
  'Oh ja, meneer, die werken op een andere stroomkring.'
  
  Hij scheen zelfgenoegzaam trots te zijn op zijn - of andermans - vernuft. 'We hebben altijd wel wat licht in het Doublé Cay Hotel, meneer.'
  
  'Nou, dat is dan mooi. Dank u wel,' Ik hing op en controleerde mijn bagage snel bij het licht van mijn zaklantaren. De indringer had het vak niet gevonden waar ik mijn wapens had verstopt, hoewel hij mijn kleren behoorlijk overhoop had gehaald.
  
  Verder gaf het niet, wat hij ook gevonden mocht hebben, dus kleedde ik me uit en ging naar bed. Ook al had ik het gezicht van de man niet goed gezien, ik durfde er op te wedden dat er nu een gezette oosterling minder 'vakantie hield' op Doublé Cay.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  -
  
  Bij het aanbreken van de dag was het lichaam verdwenen, en het was bijna middag eer ik er ook maar iets over hoorde fluisteren. Ik zat in een ligstoel bij het zwembad, en wachtte af om te zien of de oppositie een zet in mijn richting zou doen. Mijn mollige, met mascara dichtgesmeerde would-be groupie ratelde in mijn oor. Enkele van haar leeftijdgenoten, zowel mannelijke als vrouwelijke hadden zich om ons heen verzameld, en bekeken me wat twijfelachtig. Al was ik niet bepaald Mick Jagger, ik was het beste dat beschikbaar was.
  
  'Zoekt u hier ... eh ... talent?' De vragensteller was de door jeugdpuistjes geteisterde jongen die gisteren met me in het vliegtuig had gezeten.
  
  'Ik was het niet van plan, man.' Ik begon al misselijk te worden van dat woord en nam me voor het niet zo vaak te gebruiken. 'Even uitblazen tussen twee tournees in. Speel je op dat ding?' Ik knikte naar zijn gitaar. Hij bloosde. 'Een beetje.'
  
  'Ja.' Ik keek de andere kant uit, en kneep mijn ogen dicht tegen de zon die in het water van het zwembad weerkaatste.
  
  Onverschilligheid, dat was een onderdeel van het image.
  
  Een van de meisjes zat aan de voet van mijn ligstoel en haar bikinibroekje drukte tegen mijn tenen. Ze was klein en rond en weelderig gebouwd, en haar lichtbruine haar was gestreept door de zon - of iets anders. Ik weerstond de aandrang om te verkennen, maar bewoog nonchalant mijn been zodat mijn enkel over haar warme dij gleed. Ze giechelde en ging opzettelijk zo verzetten dat mijn hiel tussen haar benen nestelde. Ik begon de dekmantel die Hawk voor me had ontworpen werkelijk te waarderen, toen een grote, gebaarde jongeman het groepje binnendrong.
  
  'Hee, hebben jullie het al gehoord?' Hij had het tegen niemand in het bijzonder voor zover ik kon zien. Zijn huid had de kleur van de gepleisterde muur aan de andere kant van het zwembad, en hij had veertig kilo kunnen verliezen zonder onder de honderd te zakken. Hij moest een dichter zijn; ik begon de types te herkennen. Iemand zei nee, ze hadden niets gehoord.
  
  'Gisteravond heeft een vent de grote sprong gemaakt. Daar.' Hij wees naar de plek onder mijn balkon.
  
  Niemand scheen er bijzonder in geïnteresseerd te zijn dus was het aan mij de vraag te stellen. 'Wie?'
  
  De baard haalde zijn schouders op. 'Wie zal het zeggen? De chasseur die het me vertelde zei dat hij van zijn balkon was gesprongen.' Opnieuw wees hij, ditmaal naar een balkon recht onder het mijne. 'Het was een Vietnamees of iets dergelijks. Hij had een zelfmoordbriefje achter gelaten waarin hij schreef dat hij niet langer in deze decadente maatschappij kon leven, of zoiets.'
  
  Ik hechtte weinig geloof aan het grootste deel van zijn verhaal - tegen de tijd dat de geschiedenis het hele zwembad was rondgegaan zou het me niet verbaasd hebben te horen dat de dode man een tweeëneenhalve meter lange Zweedse acrobaat was die tijdens een middernachtelijke training was gevallen - maar ik spitste mijn oren bij het zelfmoordbriefje. Als dat waar was, betekende het dat er een zeer efficiënte schoonmaakploeg achter mijn aanvaller stond.
  
  Het meisje aan mijn voeten wriggelde wat meer opdringerig, en ik moest nadenken. 'Ja, nou, ik denk dat ik zelf maar eens een sprongetje ga doen,' zei ik, en stond abrupt op. Met een paar stappen was ik bij de rand van het zwembad en dook in het blauwe water en gleed zo ver ik kon onder de oppervlakte door eer ik bovenkwam om lucht te happen. Er waren niet veel mensen in het zwembad; dit leek voornamelijk een zit-en-kijkgroep. Ik zwom naar de andere kant, nam het keerpunt en duwde me terug naar het midden van het bad. Ik bleef een poosje op mijn rug drijven en keek naar de wolkenloze lucht. Uit een ooghoek zag ik de hoge stenen muur en De Dubloen er achter. Terwijl ik keek ging een luik open, en achter het raam ving ik een glimp van weerkaatst licht op. Een veldkijker - of een telescoop; ik moest mijn best doen niet rechtstreeks naar het raam te kijken, maar als iemand daar belangstelling voor mij had, had het geen zin te laten merken dat ik me er bewust van was.
  
  Ik besefte niet dat ik tot onder de hoge plank was afgedreven tot ik een gesmoord 'Pas op!' hoorde en opkeek en een wit-met-bronzen vorm op me zag afvliegen. Ik zwom hard weg, duwde een arm diep in het water en trapte zo hard ik kon. De duiker stortte in het water op millimeters afstand, schampte langs mijn schouder en stuurde een golf water omhoog die me opnam. Ik was niet hard geraakt, maar duwde mijn hoofd onder water om te zien of de duiker omhoog kwam.
  
  Het lichaam lag op de bodem van het zwembad, met gebogen benen en de gestalte verwrongen door de gebroken stralen van de zon. De duiker bewoog zich enige tijd niet, en ik stond net op het punt omlaag te duiken toen de benen zich plotseling strekten en de duiker naar me omhoog schoot.
  
  Onze voorhoofden botsten, maar het deed geen pijn; haar lange haar dempte de smak. Cheena lachte toen ze bovenkwam, en haar volle lippen waren zo dichtbij de mijne dat het bijna een belediging was haar niet te kussen.
  
  Maar ik beledigde haar wel - speelde het koel. Het was niet makkelijk.
  
  'Aha!' gorgelde ze. 'U bent het, meneer Walton!'
  
  Ik vroeg haar niet hoe ze mijn naam kende. Tenslotte had ik de vorige avond de barnota getekend.
  
  'Ja, ik ben het.'
  
  'Heb ik u pijn gedaan?'
  
  'Ik dacht het niet. Bent u okay?'
  
  Zelfs onder het watertrappen zag ze kans haar schouders op te halen. Ik zag dat haar witte badpak slechts het uiterste minimum bedekte, en misschien zelfs dat niet. De warmte van haar gebruinde lichaam kwam me tegemoet terwijl we dreven en onze knieën elkaar onder water raakten.
  
  Zonder verder iets te zeggen zwommen we naar de rand van het bad - tegenover waar ik had gezeten - en klauterden er uit, waarbij Cheena zich bewoog met de soepele gratie van een zeehond. Ze pakte een grote handdoek van een ligstoel, sloeg hem om haar schouders, en keek naar me op.
  
  'Nou?' zei ze.
  
  Ik hoefde niet te vragen wat ze bedoelde, niet zoals ze naar me keek. Ongekleed - of in zwembroek, wat min of meer hetzelfde is - ben ik een tamelijk indrukwekkende fysieke verschijning. Ik zeg het alleen maar omdat het een feit is, en ik doe hard mijn best om het zo te houden. De kogelgaten en meswonden die ik tijdens mijn loopbaan heb opgedaan zijn deskundig gerepareerd door de chirurgische genieën die AXE in dienst heeft, dus zie ik er niet uit als een stuk vlees waar in de slagersvakschool op geoefend wordt.
  
  'Laten we wat gaan wandelen,' zei ik botweg. 'Ik heb nog niet de gelegenheid gehad dit circus te bekijken.'
  
  'Waarom niet? Ik hoef toch niet in de zon te liggen.'
  
  Ze streek langzaam met de handdoek over haar bruine lichaam eer ze hem op de stoel achter zich liet vallen.
  
  Dat was mijn wachtwoord om haar grondig te bekijken; haar huid had kennelijk geen zonnebrandolie nodig om die tint te krijgen. Ik deed het langzaam en nadrukkelijk, te beginnen met die sensationele benen, bleef even dralen bij de zacht geronde buik eer ik de blik ophief naar de in hun hangmat gevangen borsten. Haar tepels waren zichtbaar door de witte stof.
  
  'Je hebt dezelfde bikini als gisteren aan,' merkte ik toonloos op.
  
  'Ah! Het is u opgevallen!'
  
  'Jawel.'
  
  Ze lachte geruisloos en haar ogen dansten. 'Ik vind altijd maar dat als je kleren vindt die je staan, het geen zin heeft ze te veranderen. Vindt u ook niet, meneer Walton?'
  
  'Lijkt me ook. De naam is Nick.'
  
  'Ja. En de mijne ...'
  
  'Ik kan ook lezen. Je foto's doen je geen recht, Cheena.'
  
  'Nee. Nooit.'
  
  Het meisje wist hoe ze een complimentje moest verwerken. Ik liep in de richting van de oceaan, langs de muur van De Dubloen terwijl Cheena naast me liep te babbelen, waarbij haar heup bijna de mijne raakte.
  
  'Je bent dus met vakantie?' zei ze.
  
  'Precies.' We liepen om een groepje oudere zonnebaders heen, met voornamelijk witte buiken en gebloemde eendelige badpakken. Ik zag het middelbare paar uit de Lear Jet; de vrouw keek kwaad naar Cheena en probeerde haar gevulde lichaam tussen het meisje en het gezichtsveld van haar man te houden. Ik kon het haar nauwelijks kwalijk nemen.
  
  'Blijf je lang hier?'
  
  'Dat hangt er van af wat er te doen is.' Ik bleef staan en wees naar de hoek van De Dubloen die achter de muur zichtbaar was. 'Wat is dat daar?'
  
  'Dat is een ... een soort particuliere residentie. Er woont een erg rijke man.'
  
  Ik grinnikte begrijpend. 'Ben je er op bezoek geweest?'
  
  'Ik ben uitgenodigd,' kaatste ze terug.
  
  Ik drong niet aan. Voor ons uit was een bres in de kade muur met een witgekalkte trap die naar het strand voerde. Terwijl Cheena voor me uit naar beneden ging, streek ze door haar haar zodat natte lokken over mijn blote maag streelden.
  
  Hier en daar lagen kleine groepjes mensen in het zand, en een paar figuren bevonden zich in het kalme water. Er was bijna geen branding, alleen maar rimpelende golfjes en een geklots van lichtgroen water op 't strand. Ogen - mannelijke en vrouwelijke - volgden ons terwijl we over het zware zand aan de rand van het water liepen. We negeerden de blikken. Cheena liep soepel, zonder veel heupwiegen. Dat had ze niet nodig.
  
  Links van ons liep de muur van De Dubloen verder langs de kust. Nadat we een paar honderd meter hadden gelopen, zag ik een opening boven een kleine inham. Dat moest de toegang tot de lagune zijn. Er was een kleine voetbrug over het water gespannen; erboven bolde de muur uit als een halve paddenstoel van glad beton. Geen kans om er aan die kant binnen te komen, zelfs niet met een enterhaak en touw, wat me niet verbaasde. Ik wist ook dat de korte tunnel die onder de muur naar de lagune liep was afgesloten met een optrekbaar ijzeren traliehek, en ik vroeg me af wat er voor nodig was om het omhoog te krijgen.
  
  Toen we over de brug waren, wees ik naar de opening.
  
  'Wat is dat?'
  
  'Oh, een soort grote vijver. Die man heeft daar zijn boten liggen.'
  
  'Oh ja?'
  
  Ze knikte en stak haar arm door de mijne; haar heup veegde langs me. 'Hou je van boten, Nick?'
  
  'Jazeker.'
  
  'Ik heb er een. Dat wil zeggen, ik mag er een van het hotel gebruiken. Helemaal voor mezelf.'
  
  'Wat voor soort boot?'
  
  Het is een ... ik weet niet hoe ze dat noemen. Een snel-boot? Een kleine boot die erg hard gaat.'
  
  'Een speedboot. Ja. Nou, daar moeten we dan eens een tochtje in maken.'
  
  'Kun je goed overweg met een boot?' Ze drukte zich dichter tegen me aan, en haar donkere ogen lachten.
  
  'Ik kan een boot besturen.' Ik wist verdomd goed waar ze heen wilde, maar ik wilde dat ze het zei.
  
  'Dat zullen we wel eens zien.'
  
  'Later?'
  
  'Ja, Later.'
  
  Het terrein van De Dubloen besloeg het hele westelijke deel van het eiland. We volgden de muur in een wijde cirkel; hier bevonden zich geen zwemmers of zonnebaders, en de zachte branding klotste rond nauwelijks bedekte koraalriffen vlak voor de kust. Op zee stak een enkel wit zeil af tegen de horizon; verder was er niets te zien dan het zacht deinende water.
  
  'Hoe lang werk je hier al, Cheena?' vroeg ik.
  
  'Oh ... bijna een jaar, geloof ik.'
  
  'Dat is lang voor één tent.'
  
  Ze haalde haar schouders op. 'Ze betalen goed, en het leven is plezierig.'
  
  'Heb je daarvoor in Florida gewoond?'
  
  Ze bleef abrupt staan en keek me onderzoekend aan. 'Waarom vraagje dat?'
  
  'Ik weet het niet. Het leek me gewoon waarschijnlijk.'
  
  Het meisje knikte, en er gleed een blik van pijn door haar ogen. 'Ja. Ik was voor Castro gevlucht.'
  
  'Ik wilde niet...'
  
  'Oh, het geeft niet. Het is lang geleden, ik was nog maar een klein meisje toen we vluchtten. Mijn moeder en ik zijn met anderen in een kleine boot overgestoken. Ze schoten op ons, een Cubaanse patrouille, maar we zijn ontkomen. Bijna.'
  
  Ik trok vragend een wenkbrauw op.
  
  'Mijn - mijn moeder. Ze werd geraakt en ernstig gewond. Ruim een maand lang zeiden de dokters dat ze beter zou worden, en toen is ze gestorven.'
  
  'Dat spijt me.'
  
  Opnieuw haalde ze haar welsprekende schouders op. 'Het is lang geleden, Nick.'
  
  'En je vader?'
  
  'Vlak na de revolutie heeft Castro hem in de gevangenis gegooid. Sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord.' Er viel niets te zeggen. Ik had te veel soort gelijke verhalen gehoord om het hare zonder meer te geloven, maar er bestond altijd een kans dat ze de waarheid vertelde - en het maakte volgens mij trouwens niet veel uit. We liepen zwijgend verder; ze liep dicht naast me, maar scheen in gedachten verzonken. Ten slotte zei ze: 'Het is niet mijn echte naam, weetje.'
  
  'Oh?'
  
  Ze glimlachte even. 'Dat is geen verrassing voor je.'
  
  Ik schudde mijn hoofd en glimlachte begrijpend.
  
  'Toen ik vijf, zes jaar geleden in de showbusiness in Miami ging, wilde mijn agent me niet als Margarita Ortiz boeken. Te gewoon, zei hij, en keek naar mijn gezicht. Mijn moeder was half Chinees. Mijn vader een mulat. Vandaar - Cheena Negrita.'
  
  'Oh.'
  
  Ze bleef staan en keek me aan. 'Weet jij alles, Nick?'
  
  'Ik leer er steeds meer bij.'
  
  'Ha!' Ze kneep in mijn arm. 'Waarom ben je naar een plek als Doublé Cay gekomen, Nick? Hier heb je niets anders dan hippiekinderen en oude mannen met hun dikke vrouwen.'
  
  'Oh, ik had gehoord van dat brok dynamiet dat hier een dansshow heeft, en ik moest wel komen.'
  
  Haar kelige lach klonk sceptisch. Ze stond op haar tenen en haar borsten drukten tegen mijn borstkas. Haar fluwelen lippen waren vaneen en haar ogen begonnen glazig te worden.
  
  We kusten elkaar. Ze wikkelde haar armen om mijn nek en haar bekken roteerde tegen het mijne. Mijn reactie was onmiddellijk en onmiskenbaar, en ze drukte zich harder tegen me aan terwijl haar tong de mijne zocht. Mijn handen vonden hun weg omlaag langs haar rug en in het bikinibroekje naar de warme gleuf tussen haar stevige billen. Waarschijnlijk was het maar goed dat op dat moment twee jonge paartjes zichtbaar werden die langzaam langs de hoge muur liepen. Ik zag hen het eerst en vestigde er Cheena's aandacht op. Ze zuchtte, gniffelde toen en raakte de bobbel in mijn zwembroek aan.
  
  'Ik ga voor je lopen tot je afgekoeld bent, ja?'
  
  'Laat ze maar kijken,' gromde ik.
  
  Ze lachte verrukt. 'Ik wist dat ik gelijk had, Nick. Jij bent een laat-ze-maar-naar-de-hel-lopen figuur.'
  
  Ik glimlachte waarderend en we liepen in de richting van de anderen.
  
  Nadat we hen hadden gepasseerd en een hoek van de muur waren omgeslagen, sloeg Cheena een arm om mijn middel en wreef met haar wang over mijn arm. 'Vanavond is mijn vrije avond, Nick.'
  
  'En wat doe je meestal op je vrije avonden?'
  
  'Soms ga ik naar Nassau. Of anders blijf ik in mijn kamer
  
  om een boek te lezen
  
  'Of maak je een tochtje in je speedboot?'
  
  'SI. Dat ook wel.'
  
  'Het lijkt me een leuk idee. Vanavond?'
  
  'Natuurlijk.'
  
  'Ik zie je aan de bar in het cabaret. Eerst gaan we eten, en dan ...'
  
  'Nee,' zei ze op scherpe toon. 'Niet aan de bar. Ik hou niet van ... weetje wel. Ik laat me daar, door niemand oppikken, zelfs niet als we een afspraak hebben. Ik kom naar jouw kamer.'
  
  'Weet je waar die is?'
  
  Ze knikte. 'Je moest het nummer gisteravond op de barnota schrijven.'
  
  'Oh. Dat is zo.' We liepen een stukje verder tot het hotel in de verte zichtbaar werd. 'Je ... hm ... hebt hier toch niemand?'
  
  'Hoe bedoel je?'
  
  'Een vriend?'
  
  'Oh. Nee, niet speciaal, Nick. Er is hier geen man die me nu nog zou bevallen, zelfs niet voor een poosje.'
  
  Haar ogen zeiden me dat ik kennelijk een uitzondering vormde, maar toen we bij het kleine parkeerterrein aan de zijkant van het hotel kwamen, waar een dozijn kleurige strandbuggies in het zonlicht fonkelden, dacht ik dat het verdomd moeilijk te geloven was dat een brok als Cheena gewoon had zitten wachten tot Nick Walton haar eenzame avonden kwam vullen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Ik liet een biefstuk en een paar flesjes ijskoud Amstel bier op mijn kamer komen. De kelner dekte een tafeltje vlakbij de balkondeur, en toen hij vertrokken was, pakte ik een paar dingen uit mijn koffer die ik wilde bestuderen. Op mijn rustige tocht naar het zuiden was ik door New York gereden en had daar een paar navigatiekaarten gekocht. Het had hun moeite gekost te vinden wat ik wilde hebben, maar ten slotte hadden we een kaart van Doublé Cay opgedoken. Ik had hem toen nauwelijks bekeken; ik was erop gebrand geweest die drukke stad achter me te laten en de grote weg op te gaan. Nu dronk ik een half glas bier en vouwde de kaart open. Hij liet niet veel zien; geen enkele zichzelf respecterende schipper zou hem gebruikt hebben om een redelijk groot vaartuig in de buurt van de twee eilandjes te manoeuvreren, maar het was de enige kaart die ik had kunnen vinden. Er waren een paar gevaarlijke onderwater obstakels aangegeven; twee oude wrakken, de koraalriffen die ik eerder die dag gezien had, en een paar ondiepe plekken. De lagune op het terrein van De Dubloen was ingetekend, maar er was geen toegang vanuit de oceaan aangegeven. Dat was niet mijn onmiddellijke zorg; ik was meer geïnteresseerd in de wateren rond het andere eiland, Laatste Oordeel.
  
  Er waren ondiepten en wat onregelmatige riffen. Ik deed mijn best ze in mijn geheugen te prenten, wetende dat ik er in het donker niet veel aan zou hebben. Maar ik wist tenminste dat ze er waren, en dat kon een verschil uitmaken. Toen ik geluncht had, ging ik naar het balkon; de zon was nu afgeschermd door een pak hoge, snel voortglijdende wolken. Ik boog me ver over de leuning, maar ik kon niet meer zien dan de hoek van De Dubloen die zich het dichtst bij de zee bevond. Ik had er voor gezorgd een kamer op de bovenste verdieping van het hotel te krijgen, maar nu besefte ik dat ik had moeten proberen er een te krijgen met een volledig zicht op de herberg.
  
  Nou, het enige wat er opzat was een kamer binnen te gaan die dat zicht had. Ik verkleedde me in een oude witte spijkerbroek, een badstoffen pullover en leren sandalen, zette mijn zonnebril op, en zorgde er voor dat ik voldoende kleingeld in mijn zak had; toen liep ik de lange, stille gang door. De meest waarschijnlijke kamers waren 716 tot en met 729. Ik nam de lift naar de lobby beneden en ging, voor het geval iemand me in het oog hield, de grote, schemerig verlichte lounge in. Ik ging zitten en bestelde een rumdrankje dat ik helemaal niet wilde hebben. Na een paar minuten vroeg ik waar het herentoilet was en ging die richting uit.
  
  Zoals ik had gehoopt bevonden zich daar twee telefooncellen. Ik draaide het nummer van het hotel en vroeg naar kamer 722. Net toen ik dacht dat mijn eerste poging succes had, nam een vrouw op; ze klonk slaperig en geprikkeld. Ik vroeg naar Rodney, ze zei dat er geen Rodney was, ik verontschuldigde me en hing op.
  
  Geduld, hield ik mezelf voor, en ging terug naar mijn barkruk. Het volgende half uur belde ik twee keer naar andere kamers op mijn verdieping, en ontdekte dat ze beide bezet waren. Als ik bij het volgende telefoontje geen lege kamer aantrof, moest ik iets anders proberen; mensen die grote toeristenhotels beheren zijn niet stom, en vroeg of laat zou de telefoniste beseffen dat dezelfde man verschillende kamers op dezelfde verdieping belde. Het is een oude inbrekerstruc - zo oud dat ik me er bijna voor schaamde hem toe te passen. Maar ik had niet veel tijd, en ik wilde niet een meer rechtstreekse - en gewelddadige - tactiek toepassen om in een kamer te komen die me het uitzicht bood dat ik zocht.
  
  Bij de vierde poging liet ik de telefoon tien keer overgaan eer ik er van overtuigd was dat de kamer leeg was. Ik haastte me terug naar mijn lobby en ging met de lift naar mijn verdieping.
  
  Het eerste wat me geleerd werd als leerling-spion was hoe ik rapporten moest uittikken, het tweede hoe ik sloten moest openen. Elke riem die ik heb bevat ingebouwde instrumentjes, en in nog geen minuut bevond ik me in kamer 721. Ik liet de deur op een kier staan - zodat als de bewoners terugkwamen ik als excuus kon zeggen dat ik de deur had zien openstaan en naar binnen was gegaan om het uitzicht te bewonderen - en liep snel naar de balkondeur.
  
  Ik hoefde niet op het balkon te gaan staan. Vanwaar ik stond had ik een duidelijk uitzicht op een groot stuk van het terrein. Ik ving glimpen op van mannen die doelgericht heen en weer liepen vlak achter de muur. Ze waren niet geüniformeerd en er waren geen wapens zichtbaar, maar de ruimvallende nonchalante kleren die ze droegen leken opmerkelijk op elkaar en hadden alles kunnen verhullen van een .45 tot een afgezaagde buks. In de lagune dreven een paar waterfietsen, en enkele mensen zwommen in het water. Ik zag een stuk van een breed, geplaveid plein waar andere mensen zonnebaadden; bedienden in witte jasjes liepen tussen hen in met bladen met drankjes ... en andere dingen. Het was niet nodig om een close-up in beeld te krijgen teneinde te begrijpen wat het andere was dat werd rondgebracht. Ik herkende de gebaarde jongeman van zo'n 140 kilo toen hij zijn hand uitstak naar een vrij groot wit cilindertje van een keurige stapel op het blad dat hem werd voorgehouden. Hasjiesj, hoogstwaarschijnlijk; er was meer dan gratis drank nodig om een deel van de bezoekers te verlokken.
  
  Maar ik kon niet veel meer zien. De bomen rond de herberg waren dicht naast elkaar geplant, en een gebogen binnenmuur achter het stuk grond met de lagune schermde een duidelijk uitzicht op de voorgevel van het gebouw af. Een dubbele barricade dus, wat het probleem opleverde om over de buitenmuur te moeten klimmen zonder zeker te weten waar de bewakers zich bevonden - en dan, als ik op de een of andere manier voorbij die obstakels kwam, het probleem om de binnenste barricade en God weet wat nog meer te moeten overmeesteren.
  
  'Kijk eens aan, meneer. Kan ik u ergens mee van dienst zijn?'
  
  Toen ik de stem hoorde tolde ik om, en vervloekte in gedachten die verdomde dikke tapijten. De lange zwarte man die in de deuropening stond was gekleed in gedempte vrijetijdskleding. Een hand was nonchalant in een zak van zijn korte jasje gestoken. Hij glimlachte vragend en scheen zich volkomen op zijn gemak te voelen.
  
  Ik schraapte mijn keel en hoopte dat ik er voldoende in verlegenheid gebracht uitzag. 'Neem me niet kwalijk. Ik zag de deur openstaan en ben naar binnengewandeld om naar het uitzicht aan deze kant van het hotel te kijken.'
  
  'Jawel.' Hij deed de deur achter zich dicht, een handeling die me op mijn hoede deed zijn. 'Dit is het hoogste punt op Herrijzeniseiland, en het uitzicht is heel interessant.' Hij glimlachte breed ditmaal, en toen herkende ik hem. 'Herridge?'
  
  De piloot van de Lear Jet boog even zijn hoofd.
  
  'Jazeker, meneer Walton.'
  
  'Het spijt me echt. Ik wilde alleen ...' Ik gebaarde lamlendig naar het balkon, grinnikte toen schaapachtig. 'Als u het wilt controleren, zult u zien dat ik hier niet naar binnen ben gegaan om iets te gappen.' Hij deed een paar stappen de kamer in en bleef me aankijken. 'Dat is niet nodig; u lijkt me geen dief, meneer Walton.'
  
  Ik maakte er veel werk van een ontspannen houding aan te nemen. 'Sorry,' zei ik, liet toen mijn natuurlijke nieuwsgierigheid doorbreken.
  
  Herridge knikte begrijpend. 'Ja, dit is mijn kamer. Ze behandelen het personeel erg goed op Doublé Cay. Gelijkheid voor iedereen.' Hij zei het zonder een spoor van bitterheid. 'Blij het te horen. Ze zullen wel begrijpen dat het loont hun piloot tevreden te houden.'
  
  'Dat zal wel.' Hij knikte langs mijn schouder. 'Misschien was u geïnteresseerd in die nogal ongewone toestand achter de muur?'
  
  'Dat is iedereen toch? Ik bedoel, iedereen die weet wie daar woont.'
  
  'Ja, dat is zo.'
  
  'Maar ik dacht dat hij een kluizenaar was. Wie zijn al die mensen die in zijn lagune ronddartelen?'
  
  'Oh, meneer Ingersoll mag dan een kluizenaar zijn, maar hij is niet egoïstisch. Hij nodigt vaak jonge mensen uit om gebruik te maken van zijn ... privéfaciliteiten.'
  
  'Ik begin het te zien.'
  
  'Hij ook.'
  
  'Oh?'
  
  Herridge wees naar de zijde van de herberg die het dichtst bij het zwembad lag. 'Het is zo langzamerhand nauwelijks een geheim dat meneer Ingersoll tussen die bomen een aantal gemotoriseerde televisiecamera's heeft laten aanbrengen. Het schijnt dat hij zich amuseert door de gasten te bekijken en dat hij persoonlijk degenen uitkiest die hij op zijn terrein wil uitnodigen.'
  
  'Voor mij is het een geheim.' Die mogelijkheid was natuurlijk bij me opgekomen toen Hawk me instructies gaf, en ik was blij het nu bevestigd te zien.
  
  'Nu weet u het wel, meneer Walton.'
  
  'Ja. Nou, hoor eens, sorry dat ik zomaar naar binnen ben gelopen. Ziet u, iemand die zo veel op pad is als ik - hotels, motels, dat soort dingen - krijgt zo'n beetje de gewoonte overal zijn neus in te steken. Je weet maar nooit wanneer je een ouwe vriend ontmoet of zo.'
  
  'Ik begrijp het.' Herridge stond daar als een rots, een stukje ter zijde om mij door te laten.
  
  Ik liep met een hoofdknikje langs hem, zwaaide vaag toen ik de gang inliep, en deed de deur behoedzaam achter me dicht. Op weg naar mijn kamer vroeg ik me af waarom een piloot wiens werkkleding in een circus thuishoorde een pistool in zijn jaszak had. Misschien, dacht ik, had Herridge op Doublé Cay nog andere taken dan die ik al kende.
  
  
  
  Er resteerde nog genoeg van de middag om Herrijzeniseiland wat verder te verkennen. Een opgewekte knecht op het parkeerterrein gaf me een strandbuggy, zo'n onttakelde Volkswagen met een speciale carrosserie en brede banden. Ik reed over een bochtige, met palmen afgezette oprit tot ik bij het golfveld kwam. Het clubhuis was niet meer dan een overdekt paviljoen dat aan drie zijden open was, met een rij kastjes aan de vierde zijde. Er was een kleine bar en binnen en buiten stonden tafeltjes, maar geen ervan was bezet.
  
  Ik liep over de houten vloer van het paviljoen en keek uit over het golfveld. De zachtglooiende velden waren van een weelderig groen, hier en daar bespikkeld met bloeiende planten en kunstig geplaatste palmen. In de verte zag ik een eenzaam kwartet spelers en twee golfwagentjes; verder leek het veld verlaten.
  
  Ik stapte weer in de buggy en reed verder over de weg, zonder gericht doel. Aan het eind van het golfveld werd de weg breder, liep met een bocht langs een scherm van struiken, en bracht me abrupt bij een haventje. Golfbrekers staken ter weerszijden in de baai uit; twee of drie kruisers van behoorlijk formaat lagen aan de steiger gemeerd, tezamen met een handvol kleine zeilboten en speedboten. Ik zag niets dat op een vleugelboot leek.
  
  Ingersoll had zijn vloot zeker ergens in die lagune, dacht ik, en vroeg me af waar precies.
  
  Aan de overkant van de baai zag ik Laatste Oordeel liggen, met zijn stalen skeletten die uit het zand oprezen en de pijlers van de brug die uitstaken boven het water van de baai. Vanwaar ik stond leek de bovenbouw van de brug op de verst uitstekende pijler meer dan ooit op een massa stalen balken die daar waren neergesmeten en vergeten. Er waren geen bouwactiviteiten op de brug te bespeuren, maar in de verte zag ik een hijskraan die balken optilde, en de stippen van gele bouwhelmen die er rondom zwermden. Het leek me een normaal bouwproject, en ik zou er niet achterkomen of het iets anders was door over een halve kilometer open water te blijven staren.
  
  Het gedempte gegrom van een op volle toeren razende motor trok mijn blik naar links. Een witte boot rondde de stompe punt aan het eind van de baai, en de witte romp verhief zich op glanzende metalen pijlers boven het water. Een vleugelboot, en ik hoefde me niet af te vragen waar die vandaan kwam. Achterin de open cockpit zat Angela, naast een vierkante, gezette oosterling, en aan het stuur stond een van de langharige jongemannen die ik de vorige dag bij haar op het vliegveld had gezien.
  
  De snelle boot beschreef een wijde bocht en stoof het kanaal tussen de twee eilanden in. Hij voer naar een lange steiger die van Laatste Oordeel het water instak, vertraagde toen hij de kust naderde, en zakte neer op het water. Een paar kleine figuren kwamen naderbij om het meertouw te pakken, en toen klauterde het drietal een ladder op, liep kwiek naar de wal, en verdween achter een groepje lage gebouwen.
  
  De 'aannemer' van 'Formosa' waar de receptionist over had gesproken, de metgezel van mijn indringer van de vorige avond, bracht kennelijk een dringend bezoek aan het bouwterrein met twee leden van de Intieme Zes ...
  
  Ik bekeek de boten in het haventje en was benieuwd wat de speedboot van Cheena was. Aanvankelijk was ik alleen van plan geweest haar uit te horen, er achter te komen wat ze me over Ingersolls operatie kon vertellen, maar nu kreeg ik een beter idee.
  
  Op een verhoogd terrein bij de haven bevond zich de landingsstrip. De Lear Jet stond geparkeerd bij een barak met een windzak die er boven wapperde; vlakbij stonden een paar sportvliegtuigjes. Ik kon nergens anders heen, dus reed ik het betonnen platform op. Er kwam een man uit de barak die een ogenblik keek, toen ging hij weer naar binnen. Ik was gewoon een toerist.
  
  Ik reed nu voor het eerst en het laatst met de buggy het strand op, en voltooide mijn ronde met een zacht gangetje over het zand tot ik bij de tennisbanen naast het hotel kwam. Die waren al even verlaten als het strand; blijkbaar hielden de gasten van het Doublé Cay Hotel zich niet bezig met iets meer inspannends dan golf en rond het zwembad liggen.
  
  Na de buggy te hebben teruggebracht, ging ik regelrecht naar mijn kamer; het was nu niet het moment de jonge mensen op afstand te houden die wellicht op me zouden afkomen. Ik sliep een uur, begon me toen klaar te maken voor de komende avond.
  
  Ik woog de mogelijke behoefte aan mijn verborgen wapens af tegen de waarschijnlijkheid dat ik met Cheena niet veel kans zou hebben ze lang verborgen te houden; toen besloot ik met tegenzin Wilhelmina en Hugo te laten waar ze waren. Onder de gunstige omstandigheden is spionagewerk al lastig genoeg, maar gezien de kleine kans dat de danseres niet meer was dan ze beweerde te zijn, kon ik me niet veroorloven de zaken te compliceren door me door haar op het bezit van een pistool en een stiletto te laten betrappen.
  
  Ik trok een donkere broek, een donkerbruine trui met een lichtblauw jasje aan en hield mijn wat sleetse tennisschoenen aan. Toen ging ik een paar minuten op het balkon zitten en keek naar mijn hoekje van het terrein rond het zwembad. De steelband was nog steeds bezig, en de late zon flitterde door het uitgerafelde wolkendek.
  
  Iemand kuchte zacht. Ik tolde gespannen om, maar er was niemand in de kamer achter me. Toen hoorde ik zacht gemompel van stemmen, maar de woorden waren onverstaanbaar. Op het geluid liep ik naar de balkonleuning en luisterde een ogenblik. Uit de paar woorden die ik hoorde kwam de taal me vagelijk bekend en toch vreemd voor. Ik keek omlaag en boog me net ver genoeg naar voren om de balkonleuning onder me te kunnen zien.
  
  Er lag een hand op de leuning met een geelbruine huid, en een stukje van een zwarte mouw. Ik trok mijn hoofd langzaam terug, en ik vermoed dat de glimlach op mijn gezicht grimmig was. Dus ze logeerden vlak onder me - en voor een redelijk lenig man zou het geen probleem zijn om van hun balkon op het mijne te klimmen, en nog makkelijker om weer terug te gaan. Alleen had de indringer van gisteravond zijn makkelijke vluchtroute niet kunnen benutten ...
  
  Ik deed er een paar minuten over om een paar dingen in mijn kamer te regelen, en ik was er net mee klaar toen er op mijn deur werd geklopt. Ik bleef roerloos staan - maar ontspande me toen ik op mijn horloge keek. Cheena was prompt op tijd.
  
  Toen ik de deur opendeed en haar daar zag staan, speet het me een ogenblik bijna haar te moeten gebruiken op de manier die ik had gepland. Het duurde slechts een ogenblik.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  'Jawel,' zei ik zacht terwijl ik haar langzaam opnam. Zoals altijd was ze in het wit gekleed, ditmaal in een ingewikkelde tot de grond reikende jurk die gedrapeerd en geplooid en min of meer op de Indische manier ingestopt was. Terwijl ze liep week de jurk hier en daar en liet flitsen van gebronsde benen zien, en de laag uitgesneden halslijn maakte het duidelijk dat ze er niets onder droeg. Haar adembenemende boezem streek langs mijn jasje toen ze langs me zweefde, en toen ze middenin de kamer was, draaide ze een pirouette en poseerde met het licht van de balkondeur achter haar.
  
  'Beval ik je?' vroeg ze.
  
  'Dat is een domme vraag.'
  
  Ze gniffelde diep in haar keel. 'Ja.' Ze keek om zich heen, en haar ogen bleven rusten op het grote bed. 'Zullen we voor het eten misschien even een vluggertje?'
  
  Gewoonlijk reageer ik niet bepaald traag .op dergelijke voorstellen, maar deze panter van een vrouw was me een beetje te vlug af. Ze bespeurde mijn aarzeling en trok haar wenkbrauwen op, één en al onschuld.
  
  'Een borreltje, bedoel ik.'
  
  In zekere zin was dat het beste; ik had plannen voor de avond en ik wilde ze in de juiste volgorde afhandelen. 'Rumpunch?'
  
  'Champagne.' Het was geen verzoek.
  
  Ik liep naar de telefoon. 'Laten we eens zien hoe vlug de bediening is.'
  
  'Is niet nodig.' Ze liep naar de kleine koelkast en haalde vanachter de grote karaf met punch een fles champagne. 'Ik drink niets anders als ik dit kan krijgen,' zei ze.
  
  'Heb jij die fles daar laten zetten?'
  
  'Si.' Ze hield haar hoofd scheef en keek me met dansende ogen aan. 'Hou jij er ook van?'
  
  'Ik ben er niet tegen.'
  
  We dronken uit de gekoelde glazen die ze ook in de koelkast had laten zetten, en bleven bewust uit eikaars buurt. Ons gesprek was haperend; ze vroeg me naar mijn werk, maar scheen niet erg geïnteresseerd in mijn antwoorden. Dat stuurde nog een waarschuwing naar mijn hersens; ik werd geacht een bollebof in showbusiness te zijn, en tenzij Cheena van plan was de rest van haar carrière door te brengen met dansen op Doublé Cay, had ze tenminste moeten doen of ze gefascineerd was door mijn zorgvuldig gerepeteerde verhalen.
  
  In plaats daarvan bracht ze het gesprek op zichzelf, op haar ellendige jeugd, haar bitterheid jegens Castro en alle communisten. Ik kreeg alles over haar moeder te horen, hoe ze van het vasteland van China was gevlucht, alleen maar om alles nog eens te moeten meemaken. Ze was bijna overtuigend, maar ze forceerde de zaak een tikje te hard.
  
  En dat kwam mij goed uit; ik had niet langer de minste scrupules met betrekking tot wat ik die avond ging doen.
  
  Het was donker toen we de kamer verlieten. Beneden vermeden we de grote eetzaal ten gunste van de lounge; de verlichting was er zo zacht dat Cheena's witte jurk leek te gloeien. Ze ging me voor naar een afgelegen hoekje dat uitkeek over het water, zo ver mogelijk weg van de bar en de cha-cha-cha band die achter een kleine dansvloer speelde.
  
  Er verscheen onmiddellijk een kelner met een fles champagne en slechts één menu.
  
  'Ze kennen me,' legde Cheena uit.
  
  Ik moest wel lachen.
  
  'De filet is altijd erg goed, Nick.'
  
  'Mooi zo. Jij bent de deskundige.' Het kon me niet schelen dat het meisje op deze manier het heft in handen nam; tenslotte was ze hier thuis en het kon geen kwaad het volgens haar regels te spelen. Een poosje.
  
  Ze was een gretig eetster en viel de boterzachte biefstuk met een delicaat verscheurende concentratie aan. We spraken bijna niet, wat ik best vond. Ik keek de zaal in; enkele paartjes waren aan het dansen, voornamelijk oudere mensen, afgezien van een paartje dat elkaar kusjes gaf als witte-broodswekers. Aan een tafeltje bij het orkest zaten een paar langharige jongens, gestoken in kleurige maar betrekkelijk rustige kleren - als studenten die voor weekeindhippies speelden.
  
  Nadat de koffie was opgediend vroeg ik haar ten dans. Ze schudde nadrukkelijk haar hoofd en haar lange haar met de witte band deinde over haar schouders. 'Dansen doe ik voor geld, Nick.' Haar tanden blikkerden in het halfduister. 'Al het andere doe ik alleen voor de pret.'
  
  Ik keek haar een ogenblik aan, pakte toen luchtig haar hand. 'Dan wil je je zeker gaan verkleden.'
  
  Haar wenkbrauwen schoten omhoog. 'Oh?'
  
  'Tenzij je zó in je racebootje wilt gaan varen.'
  
  'Speedboot. Dat heb je me zelf verteld.'
  
  'Ja.'
  
  'Maar waarom zou ik me verkleden?' Ze kneep in mijn hand, en streek over de plooien van haar jurk. 'Dit is niets.' We gingen door een zijdeur haar buiten en liepen om het zwembad naar het parkeerterrein. Cheena had haar eigen strandbuggy - natuurlijk - en ze reed met dezelfde woeste concentratie die ze bij het eten had gedemonstreerd. Toen we bij de jachthaven kwamen, reed ze de steiger op en de planken ratelden hol onder de banden.
  
  De speedboot lag aan het eind van de steiger, naast een grote Chris-Craft waar benedendeks enkele lichten brandden. Cheena giechelde, liet haar ogen in de richting van de boot rollen, ging me toen voor naar haar boot. Het was een snelle boot van een meter of vijf, met een grote cockpit die ruimschoots was belegd met zachte matten. Zoals alles van Cheena was de hele zaak wit. Dat stond me niet zo aan, maar ik kon er niets aan doen.
  
  Ze trok haar rok op, deed haar sandalen uit, en sprong lichtvoetig in de cockpit. Ik wierp het meertouw aan de achtersteven los terwijl zij de 75 pk Mercury buitenboordmotor startte, en toen hij gestaag liep, maakte ik het touw aan de boeg los en ging naast haar zitten. Ze was goed, wist wat ze deed terwijl ze achteruit voer, een bocht van 90 graden beschreef, en met een toenemend gebrul de baai uitstoof.
  
  'Waar wil je heen?' riep ze boven het gegrom van de motor uit.
  
  Ik gebaarde vaag. 'Laten we zomaar wat kijken.'
  
  We stoven door de lichte, korte golfslag, slechts geleid door de verre lichten van het hotel links van ons en enkele werklichten op Laatste Oordeel rechts; het schijfje maan had niets te betekenen. Cheena trok de boot langs het uiteinde van de landingsstrip en stormde evenwijdig aan het strand verder. We passeerden het hotel, rondden het verste punt waar de sombere muren van de Dubloen schaduwen op het zand wierpen, en keerden toen terug.
  
  Cheena's haar wapperde in de wind en het lint dat ze door haar kapsel had gevlochten raakte los. Ik stak mijn hand uit en trok het los. Ze grinnikte even en klopte me op mijn been.
  
  'Mag ik eens?' riep ik in haar oor, en wees op het stuur.
  
  Ze aarzelde, nam toen gas terug. 'Natuurlijk. Waarom niet?' We verwisselden van plaats, wat op zich al een interessante manoeuvre was toen we over elkaar heen klauterden, maar deden er verder niets aan omdat we nog behoorlijk snel voeren.
  
  Ik gaf gas en we vlogen weer verder, en nu flitste het hotel aan onze linkerkant voorbij ons vertrekpunt. Ik vertraagde de vaart en draaide me om naar Cheena.
  
  'Wat dacht je van het andere eiland?'
  
  'Bedoel je Laatste Oordeel?'
  
  'Ja. Wat is daar te zien?'
  
  Ze haalde haar schouders op. 'Alleen maar bulldozers. Erg lelijk.'
  
  'Laten we eens gaan kijken.'
  
  'Ze laten er niemand toe.' Ze keek me weifelend aan.
  
  'God, kindje, ik ben gek op bouwwerken. Zo'n beste-stuurman-aan-de-wal opzichter. Laten we gaan.'
  
  Het kon me niet schelen of ze er al dan niet intrapte; ik zat aan het stuur. We stoven over de baai in de richting van de betonnen pijlers en het strand er achter.
  
  Voor we de laatste pijler passeerden zag ik mannen langs de helling naar het water rennen. En zelfs in het onzekere licht waren de geweren die ze hadden onmiskenbaar. Ik nam gas terug en liet de speedboot uitdrijven tot de onderkant over het zand schraapte.
  
  Een krachtige lantaren verblindde ons. Ik bracht een arm omhoog, en keek naar Cheena. Ze zat stram rechtop, de lippen vaneen, haar ogen leeg.
  
  'Privéterrein! Privéterrein! Ga weg!' De blaffende stem in het donker klonk dringend en schril.
  
  Ik grinnikte in dé verblindende lichtstraal. 'Hee, man, we zijn zo maar wat aan het varen. Wat hebben jullie eigenlijk daar op die zandhoop?' Ik ging staan en klom over de voorruit op de neus van de boot.
  
  In de lichtstraal doemde een stevig silhouet op. Zijn karabijn wees op mijn maag.
  
  'Weg!' siste hij. 'Dit is privégebied. Nog één stap en ik schiet.'
  
  'Nick!' riep Cheena achter me. 'Toe nou!'
  
  Ik haalde mijn schouders op, grinnikte in het licht en maakte een pistool van mijn wijsvinger en liet mijn duim als een hamer neerkomen. 'Okay, makker, volgende keer pak ik je,' zei ik, en klom terug in de cockpit, terwijl ik me afvroeg of
  
  ik bezig was me te laten meeslepen door mijn rol als overrijpe hippie.
  
  Ik schakelde achteruit en trok de speedboot van het strand. We voeren langzaam de baai in. Toen we in open water waren, zette ik de versnelling vrij en liet de boot drijven. 'Hee, een aardig ontvangstcomité hebben ze daar,' zei ik. Haar glimlach was gedwongen. 'Ik had je gewaarschuwd.'
  
  'Welk recht hebben ze om zo op te treden?' vroeg ik verontwaardigd. 'Weten ze niet dat iedereen aan land mag gaan zolang je onder de hoogwaterlijn blijft?'
  
  Haar glimlach was iets oprechter. 'Weet jij van zulke dingen af?'
  
  'Ik heb wat gezeild.'
  
  Ze legde een hand op mijn arm. 'Ga niet te ver, Nick. Ze lappen dat soort wetten daar aan hun laars.'
  
  'Nou, een mooie manier van doen!' Ik was, hoopte ik, bezig mijn wrevel mooi op te bouwen. 'Dat soort flauwe kul kunnen ze niet maken.'
  
  'Nick ...'
  
  Ik trok haar ruw naar me toe. Het was een berekende zet, maar nauwelijks een inspanning. 'Luister, Cheena,' gromde ik in haar oor, 'er zijn hier te veel mensen die ons uit de buurt willen houden. Eerst Ingersoll met zijn verdomde muur, en nu die griezels! Het is één grote flauwe kul! Gesnapt?'
  
  Het duurde lang eer Cheena reageerde, en ik was bang dat ik mijn komedie te ver had doorgevoerd. Toen liet ze zich langzaam tegen me zakken, en stak een arm onder mijn jasje en rond mijn middel.
  
  'Nick?' fluisterde ze. 'Hee, het was de bedoeling dat we het leuk zouden houden ...'
  
  Ik sloeg een arm om haar schouder en trok haar tegen me aan. Ze voegde zich naar mijn lichaam en wriggelde behaaglijk. Haar gezicht kwam omhoog en ik kuste haar lippen; aanvankelijk teder en toen met een groeiende hartstocht die ze opgewonden beantwoordde.
  
  Een kleine schijnwerper zwenkte vanaf Laatste Oordeel achter ons over het water. Ik wachtte. Het licht bereikte ons, zwenkte verder, aarzelde, kwam toen terug en ving ons in zijn straal.
  
  Cheena kwam in beweging, keek op, en fronste. Toen hief ze een bruine arm op en stak de middelvinger uit in het universele gebaar van verachtelijke uitdaging.
  
  Het zoeklicht gleed verder. 'Die rottige voyeurs,' mompelde ze en drukte zich weer tegen me aan.
  
  We dreven met de stroom mee terwijl onze lippen en tongen hun verkenningswerk deden, en de ingewikkelde plooien van haar jurk vielen open. Haar borst kwam tot leven onder mijn aanraking, en mijn lippen gleden over de gebruinde zuil van haar keel naar het oprijzende borstwerk tot ze bij de stijve tepel waren. Ze hijgde, drukte mijn hoofd tegen haar lichaam, en sloeg een been over mijn benen.
  
  Het was niet makkelijk, maar ik was degeen die zich losmaakte. 'Verdomme!' mompelde ik.
  
  'Wat is er, schat?' Cheena deed geen poging haar naakte borst te bedekken en in het zachte licht zag ze er uit als een barbaarse slavin uit het oude Rome.
  
  'Sorry,' gromde ik, 'maar die kerels daar ...' Ik schudde mijn hoofd, alsof ik te kwaad was om het onder woorden te kunnen brengen.
  
  'Vergeet ze,' zei ze op dringende toon. 'Denk alleen maar aan Cheena.'
  
  'Maak je geen zorgen, schatje.' Ik maakte mijn arm los, trok mijn jasje uit en gooide het op de matten achter de bank. 'Ik denk heus wel aan jou.' Met een kwade ruk startte ik de boot en gaf gas. We stoven naar de open zee en de boeg klapte op en neer op de golfslag.
  
  'Nick! Wat doe je?'
  
  Ik grinnikte tegen haar. 'Zin in een spelletje, schat?'
  
  'Ik weet niet...'
  
  'Kijk!' Ik priemde een wijsvinger in de richting van Laatste Oordeel dat al niet veel meer dan een bult aan de horizon achter ons was. 'Overal waar ik naar toe ga zijn die zwijnen er om me te jennen.' Ik moest schreeuwen om boven het geraas van de motor uit te komen; het zeeschuim spatte over de ruit en maakte ons nat. Het scheen Cheena niet te kunnen schelen.
  
  'Daarom gaan we terug naar dat godverdommese eiland.'
  
  'Maar ...' Ze leek werkelijk verbijsterd. 'We waren ...'
  
  'Ja, we waren bezig. En we gaan er mee door.'
  
  Ik sloeg een arm om haar schouder en trok haar ruw naar me toe. 'Alleen gaan we het op de vaste wal doen.'
  
  Ik liet de boot in een halve cirkel zwenken, en koerste naar de andere kant van Laatste Oordeel. 'Daar.'
  
  'Je bent gek, Nick.'
  
  'Nee hoor. Alleen maar getikt.' Ik keek haar uitdagend aan. 'Wil je met me naar bed, Cheena?'
  
  'Oh, ja!'
  
  'Dan doen we het onder de pistolen van die verdomde zwijnen. Okay?' Nadrukkelijk sloeg ik mijn hand rond haar naakte borst, schoof toen haar jurk opzij om de tweede eveneens te onthullen. Eén moment bleef ze roerloos zitten, toen schudde ze hulpeloos haar hoofd, en boog zich opzij om haar tong in mijn oor te duwen. Ik liet onze snelheid zakken tot we nauwelijks vooruitkwamen en rondde het uiteinde van Laatste Oordeel, aan de andere kapt van de baai en het bouwterrein. Terwijl we allerlei dingen met elkaar deden, kruiste ik langzaam langs de kust om uit te kijken naar een eventuele patrouille. Tenslotte riskeerde ik het naar de kust te koersen.
  
  Zodra de boot over de zanderige bodem schraapte, zette ik de motor af en sprong naar voren om het kleine anker het strand op te slepen. Cheena was vlak achter me.
  
  'Nick!' fluisterde ze. 'En als ze ons hier vinden?'
  
  'Wat dan nog?' Ik haakte een ankerblad achter een struik. 'Wat kunnen ze doen, behalve ons er af schoppen?'
  
  'Maar ze ...'
  
  Ik ging staan en keek, bijna snierend, op haar neer. 'Wat is er met je aan de hand?' zei ik bitter lachend. 'Die zwijnen zitten aan de andere kant van het eiland. Ze komen er nooit achter.'
  
  Cheena streek met haar handen langzaam door haar haar, en haar borsten rezen op als gekluisterde ballonnen. Toen pakte ze mijn hand en trok me langs de korte, steile helling omhoog naar een rotsig uitsteeksel. We liepen er omheen en begaven ons naar een eenzame boom die omringd was door verward struikgewas. Toen we op een veld met lang gras kwamen, bleef ze staan en keek me met vragende ogen aan.
  
  Ik trok haar neer in het zachte gras, en verdronk in de vloedgolf van haar haren terwijl we elkaar omhelsden. Met een gesp aan haar middel viel de rest van de jurk open en vormde een witte deken onder haar. Mijn kleren waren niet zo makkelijk, maar het lukte ons, en onze lichamen smolten samen toen we enkele ogenblikken later naast elkaar lagen. Ik voelde haar warmte me omwikkelen, haar benen werden rond de mijne gekronkeld, haar gespierde buik deinde heftig op en neer. Met mijn handen kalmeerde ik haar, tot ze trillend stil lag, met ondoorzichtige ogen in het bleke maanlicht.
  
  'Nick ...' hijgde ze. 'Kom in me ...'
  
  We deden het langzaam aan - het verkennen, de bloeiende boomgaard die voor me werd geopend, haar benen die omhoog kwamen, haar lichaam dat zich strekte, daarna de lange glijduik. Ze klemde zich aan me vast, onze lichamen waren nu nat van het zweet, en haar heupen bewogen kronkelend.
  
  'Meer - meer!' hijgde ze, en haar hete adem stootte in mijn oor. 'Oh Nick, ik heb nog nooit...'
  
  Ik legde haar met mijn mond het zwijgen op, streelde haar flanken met mijn handen, voelde haar tepels tegen mijn borst duwen. Gedurende lange tijd heerste er stilte, onderbroken door gehijg en gekreun van genot, en toen zag ik haar ogen plotseling wijd open gaan terwijl haar lichaam verstijfde.
  
  'Oh, nee ... oh, ja ... ja, ja, jajajaja ...'
  
  Het kostte me geen moeite me bij haar climax aan te passen, en toen we beiden uitgeput en slap naast elkaar zonken, bleven we een kleine eeuwigheid stil liggen. Zij was de eerste die zich bewoog, naar me toeboog om aan mijn hals te knabbelen met die ongelooflijk zachte lippen. 'Nick,'
  
  murmelde ze. 'Oh, Nick, het is nog nooit zo fijn geweest ...'
  
  Het kostte me al mijn wilskracht me van haar los te maken, maar ik zag er op de een of andere manier kans toe, rolde om en ging op mijn knieën zitten. Ik keek op haar neer, naar de volmaaktheid van dat glanzend gebronsde lichaam en lachte.
  
  'Wat is er, schat?' vroeg ze weifelend. 'Ben ik zo leuk?'
  
  'God, nee. Ik dacht alleen aan die pistoolhelden daar verderop; ze zouden tegen de muren opklimmen als ze wisten dat we nu hier waren - en wat we hebben gedaan.'
  
  'Oh, vergeet ze.' Ze strekte haar armen naar me hit. 'Kom bij me terug, mijn Nick.'
  
  Ik dwong me op te staan. Ik keek over het eiland in de richting van het stalen skelet dat op ruim een halve kilometer afstand hemelwaarts strekte. 'Ik ben verdomd benieuwd wat ze daar aan het doen zijn dat niemand het mag zien.'
  
  'Oh, dat is niets, schat. Kom bij me ...'
  
  Ik deed of ik haar niet hoorde en begon mijn broek aan te trekken. 'Laten we een stukje gaan wandelen, Cheena. We hebben nog de hele nacht samen.'
  
  Ze zuchtte, rolde om en kwam overeind in een vloeiende beweging, als een cobra die uit een slangenbezweerders-mandje verrijst.
  
  Ik trok de donkere trui en mijn schoenen aan, wilde toen Cheena helpen met haar jurk. Ze rukte hem buiten mijn bereik.
  
  'Wat gaan we doen?' vroeg ze pruilend.
  
  Ik gebaarde naar de werklichten. 'Gewoon daar naar toe lopen en eens kijken. Ben je er voor in?'
  
  'Ha!' snoof ze verachtelijk. 'Ik ben overal voor in.'
  
  Eer ik haar kon tegenhouden, beende ze weg door het gras en liet haar jurk als een bruidssluier achter zich aanslepen.
  
  Ik haalde haar snel in en dwong haar langzamer te gaan lopen. Ze keek niet naar me, maar volgde mijn leidende hand op haar arm zonder zich te verzetten. We stommelden door een bosje struiken, gingen geruisloos verder; een lichte bries deed de bladeren van de kromgegroeide palmen die rond ons oprezen ritselen. Toen we zo dichtbij waren dat we het bouwterrein duidelijk konden zien, bleef ik staan.
  
  'Blijf hier,' siste ik, en liep snel naar de duistere vorm van een betonmolen. Ik hurkte er naast en luisterde.
  
  Ik hoorde niets anders dan de wind. Het enige wat ik kon zien waren een paar golfijzeren keten, een boorinstallatie, een kraan in de verte. Recht voor me uit was een enorm, gapend gat, met cement afgezet aan drie kanten - een gedeeltelijk voltooide fundering, nam ik aan, met een steile aarden heuvel die naar de bodem afdaalde en omwoeld was door bulldozersporen.
  
  Het was vreemd, dacht ik, dat ze aan de ene kant van het eiland zo'n scherpe bewaking instelden en de rest niet patrouilleerden. Ik stond net op het punt mijn schuilplaats te verlaten toen ik achter me een gorgelende kreet hoorde.
  
  Ik tolde om. Cheena was niet meer dan een vlek in het donker, maar in de ruimte tussen ons bevonden zich twee andere vlekken. Ze kwamen op me af, maar bleven staan om in Cheena's richting te kijken toen ze gilde.
  
  Uit de manier waarop ze roerloos stonden maakte ik op dat ze haar nog niet hadden gezien. Als ze zich gewoon gebukt had en was weggeslopen, had ze waarschijnlijk de boot kunnen bereiken zonder ontdekt te worden. In plaats daarvan draaide ze zich om en begon te rennen - terwijl ze die verdomde witte jurk als een matadorscape achter zich aansleepte.
  
  Ze kregen haar te pakken nog voor ze vijftig meter gerend had. Ik keek uit de schaduw van de betonmolen toe hoe ze haar op de grond smeten. Wat ze zeiden verwaaide op de bries, maar een ogenblik later trokken ze Cheena overeind en begonnen haar terug in mijn richting te slepen.
  
  Ik wachtte, en nam haar overvallers op. Toen ze dichterbij kwamen, zag ik dat ze stevig gebouwd en doelgericht waren, en allebei een karabijn hadden. Het drietal' liep rechts van me weg, in een wijde boog om de betonmolen heen. Mijn probleem was of ik hen nu moest bespringen of wachten om te zien of er nog andere bewakers in de buurt waren. Toen ze op twintig meter afstand langs me kwamen, zag ik dat Cheena struikelde, haar hoofd gebogen hield, en probeerde zich met de jurk te bedekken. Een van de bewakers lachte. Ik hoorde haar snikken.
  
  Ik liet me op de grond zakken, en wurmde me onder de betonmolen om hen na te kijken. Ze liepen om de gapende fundering heen, verdwenen een ogenblik achter een keet, en kwamen toen, nog steeds kwiek voortstappend, weer tevoorschijn. Cheena liet haar voeten slepen, en een van haar bewakers rukte ruw aan haar arm. Ik hoorde haar een kreet van pijn slaken, gevolgd door een vals gegniffel.
  
  Toen ze uit het gezicht verdwenen waren, rolde ik onder de betonmolen uit en sprintte naar de dichtstbijzijnde keet. In de verte zag ik de drie silhouetten, zo dicht opeen dat ze op een onwaarschijnlijk zespotig monster leken, op weg naar
  
  een bouwsel van cementblokken vlak naast het hoge stalen skelet. Ze bleven even staan, er ging een deur open, ze gingen naar binnen, en de deur werd gesloten.
  
  Ik leunde tegen de koude golfijzeren wand van de keet en overwoog de situatie. Dit was, min of meer, de manier waarop ik de zaken voor deze avond had gepland. Het probleem was dat ik het gevoel had dat iemand anders ook plannen had gemaakt - en dat Cheena allesbehalve een onschuldig toeschouwster was.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  Er viel geen besluit te nemen. Zelfs als de gevangenneming van Cheena flauwe kul was - en daar was ik vrij zeker van; ze was te goochem om anders zo met haar witte jurk in het donker te wuiven - moest ik mijn rol van de redder in nood spelen. Trouwens, ik moest te weten zien te komen hoe streng de beveiliging op dit eiland precies was. En waarom die nodig was.
  
  Ik cirkelde weg van de ijzeren bouwketen en bleef uit het licht van de werklampen op het hoge stalen skelet. Er waren genoeg struiken en palmen om me dekking te geven toen ik me op handen en knieën liet zakken en behoedzaam in de richting van het uit cementblokken opgetrokken gebouw sloop. Aan de andere kant van het optorenende skelet bevonden zich twee mannen, en achter hen zag ik de bres in de helling die naar de baai omlaag voerde. Ik strekte me plat op de grond uit en nam het gebouw waar Cheena was in gesleept in me op.
  
  Aan mijn kant bevonden zich geen ramen, slechts een opening met een draaiende ventilator. Terwijl ik daar lag hoorde ik een gedempte kreet - beslist van een vrouw.
  
  Ik had me niet voor niets donker gekleed en mijn lichtblauwe jasje in de boot laten liggen. Na een snelle blik op het terrein rende ik naar het gebouw dat ik tussen mij en de bewakers gezien hield. Ik sloop een hoek om en bevond me onder een raam van gewapend glas. Het stond een stukje open en ik mat het met een blik. Te klein om er door te klimmen.
  
  Weer een pijnkreet, ditmaal veel harder. Behoedzaam trok ik me op aan het betonnen kozijn om door het raam te turen.
  
  Ze zat op een harde houten stoel en haar armen waren op de rug gebonden, en haar hoofd was gebogen zodat het haar het gezicht bedekte. In het scherpe licht van een kaal peertje zag ik de rode striemen op armen en dijen, en haar naakte borsten zwoegden; een stroompje zweet droop over haar buik en in het verwarde zwarte haar tussen haar dijen.
  
  De man die met zijn rug naar me toe vlakbij haar stond was gezet, en gekleed in slap khaki. Aan de andere kant van de kamer stonden twee mannen die min of meer hetzelfde gekleed waren, en nonchalant hun karabijn vasthielden. Ze grinnikten naar het meisje en hun gezichtstrekken waren bijna - maar niet helemaal - oosters. Hun gezicht had ook ondefinieerbare Latijnse trekken, en toen de gezette man sprak, besefte ik wat voor mensen het moesten zijn.
  
  Het was dezelfde verwarrende melange van talen die ik eerder op het balkon onder het mijne had gehoord. Ik ken Spaans en enkele Chinese dialecten, maar ik begreep volstrekt niet wat de man zei. Niettemin herkende ik de combinatie - en was benieuwd of ik in een of andere familieruzie terecht was gekomen; tenslotte had Cheena dezelfde afstamming.
  
  Maar op dat moment gaf de man haar een klap, en dat overtuigde me er van dat het geen familieruzie was. Hij sloeg haar zo hard dat het bloed uit haar neus spoot en over haar lippen en kin liep en op haar borsten drupte. Dat deed me besluiten; ik moest haar daar uithalen.
  
  Ik liet me op de grond zakken en wilde me omdraaien - en toen hoorde ik voeten schuifelen. Mijn arm ging omhoog, maar te laat; iemand liet een aambeeld op mijn hoofd vallen en ik stortte in een poel gesmolten lood waar alles rood gloeide en zwart en rood en zwart en rood en zwart...
  
  
  
  De zon kwam op aan een ratelende ketting en maakte een hels kabaal dat bijna even erg was als de felle gloed die mijn oogleden schroeide. Ik probeerde een hand op te heffen om mijn gezicht te beschermen, maar het lukte me niet. Het kostte me een enorme inspanning om mijn ogen te openen, en enkele seconden om te zien waar ik was.
  
  De ventilator tolde druk, hoog in de betonnen muur, en een naakt peertje boven me wierp scherpe stralen dwars door mijn schedeldak. Ik lag op een soort brits, aan handen en voeten gebonden; door mijn hoofd te draaien zag ik dat Cheena nog steeds op de stoel in het midden van de kamer vastgebonden zat. Voor zover ik kon zien waren we alleen. Ik was benieuwd hoe lang dat zou duren.
  
  'Cheena!' siste ik. Ik moest haar naam drie keer herhalen eer ze haar hoofd ophief. Toen ze naar me keek waren haar ogen leeg.
  
  'Hoe lang ben ik hier al?' vroeg ik.
  
  Ze haalde zo goed en zo kwaad als het ging haar schouders
  
  op. 'Tien ... misschien vijftien minuten.'
  
  'Waar zijn ze?'
  
  'Ik weet het niet. En het kan me niet schelen,' zei de toon van haar stem. Een veeg gedroogd bloed liep van haar neus naar haar kin, en er zat ook een klonter in haar haar. 'Hebben ze niets gezegd?'
  
  'Ik heb niets gehoord.'
  
  'Nou, we moeten hier weg. Wat wilden ze van je weten?'
  
  'Ik weet het niet. Wat ik op het eiland deed, denk ik. Ze sloegen me maar.' Ze zuchtte vermoeid, alsof ze er aan gewend was geslagen te worden.
  
  'Welke taal spraken ze?'
  
  'Een soort Latijns-Chinees. Ik ken het nog van mijn moeder.'
  
  'Begrijp je het?'
  
  'Niet goed meer.'
  
  Als het komedie was, speelde ze het goed. Ik had de neiging haar verder te ondervragen, maar daar onze bewakers ons waarschijnlijk afluisterden, wilde ik me vastklemmen aan de geringe kans dat mijn camouflage nog intact was.
  
  Ik bekeek de kamer. Afgezien van de brits waar ik op lag was er een gewoon bureau, een paar haveloze stoelen, een dossierkast, en een telefoon. Ik was benieuwd waar onze bewakers waren.
  
  Ik hoefde niet lang te wachten. De deur dreunde open en voetstappen liepen over de betonnen vloer achter me. Grote schaduwen rekten zich uit door de kamer, en ik keek op in het gezicht van Cheena's ondervrager. Zijn trekken waren Aziatisch, met een vleugje Latijns er in; hij had kunnen doorgaan voor een Amerikaanse Indiaan, afgezien van de gelige tint van zijn huid. Hij was niet lang, maar zijn khaki-hemd was imponerend gevuld.
  
  'Zo. Je bent dus wakker?' Zijn lippen bewogen nauwelijks toen hij sprak.
  
  'Ja. Wat denken jullie eigenlijk dat jullie aan het doen zijn?'
  
  'Wat we met alle indringers doen.' Zijn Engels was onberispelijk, met slechts een licht accent.
  
  'En dat is?'
  
  Hij lachte; het was geen aangenaam geluid. 'Dat ontdek je wel als het zo ver is. Hoe heet je?'
  
  'En jij?'
  
  Zijn enorme hand bewoog zo snel dat ik hem niet eens zag; mijn hoofd werd door de kracht van de slag achteruit gerukt en een met sterretjes bespikkelde zwarte golf spoelde over me heen. Maar hij verdween snel, en ik keek de man woedend aan.
  
  'Nou?' vroeg hij.
  
  Ik vertelde hem de naam die ik gebruikte; ik had geen reden om het niet te doen.
  
  'En wat deed je hier op het eiland, Walton?'
  
  Ik keek naar Cheena. 'We waren gewoon op zoek naar een rustig plekje om ... je weet wel.'
  
  'Begrijpelijk,' zei hij uitdrukkingloos. 'Maar dat verklaart niet waarom je aan het rondsnuffelen was op het bouwterrein.'
  
  Ik haalde zo goed en zo kwaad als het met mijn aan het hoofdeinde van het bed gebonden handen ging mijn schouders op. 'Alleen maar nieuwsgierigheid, meer niet.'
  
  'Jammer dat je daar aan hebt toegegeven, Walton. Wat zeggen ze ook weer - nieuwsgierigheid kan je de kop kosten?'
  
  Ik bevroor. 'Hee, je wilt toch niet zeggen ...'
  
  Hij knikte langzaam.
  
  'Tjee, god, man, we waren alleen maar op verboden terrein. Zelfs in Rusland maken ze je daar niet voor af.'
  
  'Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn, Walton.'
  
  Hij draaide zich om naar Cheena en spoog een razendsnelle reeks woorden in die bastaardtaal uit.
  
  Het meisje keek hem leeg aan. Hij aarzelde, sprak toen in het Engels tegen haar.
  
  'Wat weet je van deze man?'
  
  'Ik weet niets. Hij is een gast in het hotel. Meer niet.'
  
  'Jij had in elk geval beter moeten weten dan naar dit eiland te komen.'
  
  Ze knikte hulpeloos. 'Dat heb ik geprobeerd tegen hem te zeggen, maar hij was kwaad om de manier waarop uw mannen hem behandeld hadden.'
  
  De lippen van de man krulden om in een glimlach die dodelijk als een sikkel was. 'Jammer datje zijn woede niet beter tot bedaren hebt kunnen brengen.' Hij draaide zich abrupt om en gebaarde naar een van de bewakers. 'Maak de voeten van die man los. We nemen ze allebei mee naar de stortplaats.'
  
  De bewaker deed wat hem gezegd werd, maakte toen de touwen los waar mijn handen mee waren gebonden. Eer ik iets kon doen knoopte hij ze weer vast op mijn rug en de ruwe vezels beten martelend in mijn polsen.
  
  Tegelijkertijd trok de aanvoerder Cheena overeind en bond haar handen ook op haar rug. Om de een of andere reden raapte hij de restanten van haar witte jurk op en drapeerde deze over haar schouders. Er werd niet veel door bedekt.
  
  We gingen naar buiten - Cheena en ik, de bewakers en de aanvoerder. Misschien kwam het door de lampen die in het stalen skelet boven ons hingen, of een combinatie van alles dat er de afgelopen paar uur was gebeurd, maar er was een onwerkelijk karakter aan de omgeving en de situatie. Ik had niets gezien dat hen zou noodzaken me te doden, en Cheena evenmin; trouwens, hoe dachten ze het meisje te kunnen doden als elke warmbloedige man in de Bahama's haar zou gaan zoeken als ze vermist werd? Ik nam aan dat ze bluften - maar waarom?
  
  Toen we bij de onvoltooide kant van de open fundering kwamen, gebaarde de aanvoerder ons te stoppen. Hij draaide zich naar mij om, en zijn ogen waren kleine zwarte knikkers in het zwakke licht. 'Misschien ben je niets anders dan watje zegt te zijn, Walton. Maar ik kan geen risico nemen; het is mijn plicht af te rekenen met indringers. Mijn mannen zijn op zoek naar je boot; als ze hem vinden zullen ze hem laten kapseizen en wegdrijven. Jullie lichamen zullen uiteraard nooit gevonden worden, want ze zullen deel uitmaken van de fundering daar beneden.' Hij wees in de enorme kuil, waar een groot stuk was bedekt met cementblokken en ijzeren staven.
  
  Hij duwde ons naar voren, en we struikelden langs de steile helling naar de bodem. Toen we bij het reeds volgestorte gedeelte kwamen, knikte hij naar een van de bewakers die zijn karabijn ophief en op Cheena's achterhoofd richtte. Gelukkig voor mij - voor ons - had ik geoefend met de tennisschoenen die Speciale Effecten voor me had geprepareerd. Met de tenen van mijn ene voet drukte ik hard op het eind van de brede plasticband die over de andere schoen liep. Ik voelde het meegeven en het scheermesscherpe lemmet van buigzaam staal schoot naar buiten. Ik viel uit naar de bewaker die op Cheena richtte, en hakte genadeloos hard in het been vlak boven de hiel, zodat zijn Achillespees werd doorgesneden. Hij gilde van pijn. Ik gaf hem een trap tegen het achterwerk waardoor hij struikelend over de rand van de betonbak viel, hief toen mijn been op en hakte naar Cheena's gebonden handen en poogde niet haar polsen te raken.
  
  De andere bewaker bracht, met verbijstering op het gezicht, net zijn karabijn omhoog toen ik met mijn hoofd vooruit naar hem dook. Ik trof hem in zijn maag en duwde hem achteruit tegen de aanvoerder; met ons drieën tuimelden we op de grond en ik rolde door, trok mijn benen stijf onder mijn lichaam, en deed een schietgebedje.
  
  Eén seconde dacht ik dat ik het niet zou redden; de touwen zaten te strak om mijn polsen. Ik trok mijn handen onder mijn achterwerk, maar daar bleven ze steken. Wanhopig trok ik uit alle macht en ik voelde de gebonden handen een stukje verder glijden; ik rukte nog eens, maar schoot weinig op. Met mijn benen recht omhoog gestoken probeerde ik het opnieuw - en mijn handen gleden achter mijn dijen, vervolgens mijn kuiten.
  
  Bij de laatste krachtsinspanning schoof een schoen van mijn voet, maar ik had mijn handen nu tenminste vóór me en ik had een kansje - als het niet te lang geduurd had.
  
  De twee mannen waren nog in elkaar verward, en mijn hele manoeuvre had niet langer dan twee of drie seconden kunnen duren. De bewaker had zijn karabijn nog in de hand; ik trapte er naar, maar miste in het onzekere licht. Met het schoenmes hakte ik naar zijn nek. Helderrood bloed spoot uit zijn keel.
  
  De aanvoerder lag op zijn knieën, klaar om me te bespringen; ik ramde een knie in zijn gezicht, stak toen mijn hand uit en trok de karabijn uit de handen van de stervende bewaker. De aanvoerder was een harde; ook al stroomde het bloed uit zijn verbrijzelde neus, hij kwam op me af. Ik had geen tijd de karabijn om te draaien en op hem te richten, zelfs als dat met mijn gebonden handen mogelijk was geweest. Ik hief het ding op bij de loop en haalde uit met alle kracht die ik in me had.
  
  Als ik hem recht tegen zijn slaap had geraakt, zouden zijn hersens over heel Doublé Cay zijn gespat. Nu schampte de karabijn af op zijn vlezige schouder en raakte zijn schedel, maar er zat genoeg kracht achter om hem knock out te slaan. Hij viel kreunend op zijn zij en bleef stil liggen. Cheena keek met open mond naar me. Haar handen waren los - mijn snelle trap had zijn werk blijkbaar gedaan - maar ze bleef roerloos staan.
  
  'Als je mij eens hielp?' Ik stak haar mijn gebonden handen toe.
  
  Ze staarde naar de karabijn in mijn handen. Ik zag haar hard slikken - en besloot haar niet in de buurt van een wapen te laten komen. Nu niet. Ik liet de karabijn vallen en stapte naar haar toe.
  
  Haar vingers waren onhandig, maar tenslotte kreeg ze de knopen zo ver los dat ik het verder zelf kon doen. Ik bukte me om de karabijn op te rapen en wierp een snelle blik op onze tegenstanders. De aanvoerder lag roerloos; de man in de kuil eveneens. De bewaker wiens keel ik had afgesneden zou zich nooit meer bewegen.
  
  'Laten we gaan.' Ik pakte Cheena's arm en moest haar bijna meesleuren om haar uit de fundering weg te krijgen. Toen we op de begane grond stonden, keek ze naar het donkere deel van het eiland.
  
  'Mijn boot...'
  
  'Vergeet die maar,' snauwde ik. 'Die zullen ze al wel gevonden hebben.' Ik trok de witte jurk van haar schouders en duwde hem onder de betonmolen. 'En vergeet die ook maar; we moeten waarschijnlijk gebruik maken van het donker, en het heeft geen zin nog eens met een vlag naar die knapen te zwaaien.'
  
  Ze scheen zich niet om haar naaktheid te bekommeren - zeker niet zo erg als ik. Ik trok haar mee langs de golfijzeren keten, het gebouw van cementblokken, de stalen geraamtes. Er was geen spoor van andere bewakers te zien, maar ik geloofde geen seconde dat ze er niet zouden zijn.
  
  We kwamen op de top van een helling die naar de baai afliep. Daar beneden was het redelijk goed verlicht, en ik zag enkele kleine gebouwen en een lange steiger die in het diepe water uitstak. Aan het eind van de steiger stond een metalen trog, met er onder ruimte genoeg voor een grote vrachtwagen. Een opslagplaats voor het cement, nam ik aan; ze voerden het spul per schip aan, vulden de trog, en mengden het in de betonmolens.
  
  Er waren ook een stuk of zes schildwachten zichtbaar die doelgericht in paren rondliepen. Ze schenen zich niet ongerust te maken, waren zich waarschijnlijk niet bewust van het feit dat er een tweetal indringers was gevangen. Dat was een voordeeltje voor ons, al was het klein. Aan de andere kant van de baai zag ik de haven van Herrijzeniseiland, met in de verte de hoge lichten van het hotel.
  
  'Je kunt zeker wel zwemmen,' zei ik tegen Cheena.
  
  Ze knikte huiverend.
  
  Ik begon naar links te lopen toen het zoeklicht van de ene kant van de baai naar de andere streek. Ik had dat ding vergeten.
  
  We wachtten terwijl ik de frequentie van de straal timede. De cyclus besloeg ongeveer een minuut: 30 seconden naar de ene, 30 seconden naar de andere kant. Het stond me niet aan het met die geweren in open water te moeten proberen, ook al zouden we kans zien elke keer als het licht naderbij kwam onder te duiken.
  
  Ik wees naar een punt links van de steiger waar het betrekkelijk donker was. 'Cheena, schatje, ga nu heel langzaam en voorzichtig daar naar beneden, zo dicht mogelijk naar de waterkant.'
  
  'Wat ga jij doen, Nick?'
  
  Ik hief de karabijn op. 'De lichten doven.'
  
  Ik wachtte tot ze in de schaduwen verdwenen was, liep toen in tegenovergestelde richting en sloop langs de top van de helling tot ik aan de andere kant van de baai was. Er was niet veel tijd meer; ik moest snel zijn eer de man die ik met de kolf van de karabijn had neergeslagen bijkwam en de bewakers daar beneden waarschuwde.
  
  Ik gleed op mijn buik de helling af en kroop door een bosje struiken op een meter of vijftig van de waterkant. Ik wachtte en keek naar de lange lichtstraal die weg zwenkte, dan even stilhield, en pijnlijk langzaam weer terugkwam. Het zoeklicht was op de achterbak van een vrachtwagen op het strand gemonteerd. Met ieder fatsoenlijk geweer zou het een makkelijk schot geweest zijn, maar met de karabijn was het een andere zaak. Hij was ontworpen voor werk op de korte afstand. Ik besloot een volautomatisch salvo af te vuren in de hoop dat het wapen redelijk accuraat was.
  
  Ik legde de kolf tegen mijn schouder en keek langs de korte loop. Terwijl de felle lens in mijn richting zwenkte, klonk er een kreet van de top van de helling achter me. Ik keek niet op, maar de bewakers die zich het dichtst bij me bevonden wel.
  
  Ik haalde de trekker over en hield hem ingedrukt. De karabijn ratelde - en trof geen doel. Ik liet mijn wapen iets zakken en schoot opnieuw. Ditmaal werd de lens verbrijzeld en het licht ging uit. Ik zwenkte de loop van de karabijn in de richting van de dichtstbijzijnde twee bewakers en liet een salvo los. Ze vielen beiden neer, en een van hen haalde de trekker van zijn wapen over om doelloos in de lucht te schieten.
  
  Voor de goede orde vuurde ik een paar schoten achter me af op de man in het slappe khaki met de grote handen, maar ik wachtte niet af om te zien of ik hem geraakt had of niet. Ik sprintte de helling af en liet me met een lange, platte duik in het water vallen. Zelfs met het zoeklicht buiten werking was er genoeg licht op de kust om me te kunnen zien. Na enkele felle slagen dook ik onder en veranderde abrupt van koers door evenwijdig aan de kust te gaan zwemmen. Het was de juiste manoeuvre; achter me vlogen de kogels in het water, de richting volgend die ik aanvankelijk had gekozen.
  
  Ik zwom in de richting van de steiger en kwam enkele keren met oneindige voorzichtigheid boven om lucht te happen. De mannen op de kust moesten hebben aangenomen dat ik regelrecht naar Herrijzeniseiland koerste, want niemand keek in mijn richting. Toen ik de steiger bereikte, bleef ik in de schaduw van de pijlers. Als Cheena enig verstand had, was ze nu halverwege het kanaal, maar ik moest er zeker van zijn; na de gebeurtenissen van het afgelopen uur scheen haar brein niet al te best te functioneren.
  
  Ik wachtte een paar minuten, onder de steiger drijvend. Als ik naar haar riep was er misschien iemand dichtbij genoeg om me te horen. Tenslotte kwam ik tot de conclusie dat als ze nu nog niet onderweg was, dat haar probleem was, en zwom zelf naar het kanaal.
  
  Ik was halverwege en vocht tegen de sterke stroom die tussen de twee eilandjes stond, toen er vlak voor me iets in het water kolkte. Ik stopte en trok instinctief mijn benen onder me. Haaien!
  
  Iemand die zegt dat hij niet bang voor haaien is, is een idioot of een leugenaar. Vooral 's avonds in tropische wateren. Tenslotte is dat hun element, waar mensen op hun best onhandige ploeteraars zijn. (Aan de andere kant leek het me dat ik, als ik ooit een haai aan de wal zou tegenkomen, in het voordeel zou zijn.) Ik wachtte met kloppend hart en probeerde te zien waar het schepsel zich schuilhield.
  
  'Hee, Nick!'
  
  Cheena siste in mijn oor, zo dichtbij dat ik opgesprongen Zou zijn als dat fysiek mogelijk was geweest.
  
  'Het water is lekker, hè?' Ze raakte mijn arm aan, spatte speels met water naar me, en zwom met krachtige slagen weg.
  
  Ik lachte en volgde in haar kielzog; met mijn kleren aan kostte het me moeite haar bij te houden, en we bereikten tegelijkertijd de steiger op Herrijzeniseiland.
  
  Het probleem om kleren voor haar te vinden was eenvoudiger dan we verwacht hadden. Ze leende gewoon een grote handdoek uit de stuurhut van een van de grote kruisers.
  
  Ze lachte de hele weg naar het hotel; ik voelde me opgelucht dat ze er niet op stond de strandbuggy zelf te besturen, want na wat we hadden doorgemaakt zag ik er niets in tegen een palmboom terecht te komen. Cheena wees me de zij-ingang van het hotel, en we gingen een achtertrap op zonder gezien te worden - niet dat het veel verschil gemaakt zou hebben. Ik dacht niet dat de aanblik van een schitterend, lachend meisje dat rond middernacht naar de kamer van een man ging op Doublé Cay veel wenkbrauwen zou hebben doen optrekken.
  
  In de kamer schonk ze zich een rumpunch in - er was geen champagne meer - terwijl ik onopvallend de valstrikken controleerde die ik had achtergelaten. Ze waren niet aangeraakt, wat betekende dat ik die avond geen bezoekers had gehad of dat ze verdomd goed waren geweest.
  
  'Nick?'
  
  Ik keek naar haar. Ze stond aan het voeteneind van het bed en haar haar zat op de handdoek rond haar boezem geplakt. 'Als je die natte kleren eens uittrok, dan konden we elkaar afdrogen.'
  
  Hierop maakte ze de handdoek los en hield hem voor me op, vervolgens begon ze haar haar te masseren - en ik vestigde waarschijnlijk een wereldrecord in het snel uitkleden. Onze nacht was, naar bleek, nog maar pas begonnen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Toen ik de volgende ochtend wakker werd, was ze verdwenen. Het daagde me toen dat ik niet eens wist waar ze woonde - in het hotel, in een huisje? Nou ja, ik was er zeker van dat ik haar zou vinden als ik haar nodig had.
  
  Er ontbrak niets aan mijn kamer behalve mijn oude badjas, wat er op wees dat Cheena een aanval van zedigheid moest hebben gehad bij het aanbreken van de dag. Ik grinnikte toen ik onder de douche stapte en me Cheena als zedig voorstelde. Het was niet makkelijk.
  
  Afgezien van een paar schrammen, een blauwe plek op min knie, en een paarse vlek op mijn schouder die Cheena's tanden daar tijdens de lange nacht in bed hadden achtergelaten, was ik er niet slecht aan toe. Na een snel ontbijt in mijn kamer, ging ik naar beneden om een strandbuggy te reserveren.
  
  Zo midden op de ochtend was het al heet, en terwijl ik langs het golfpaviljoen reed zag ik een aantal spelers op hun beurt staan wachten. In de haven was het niet zo druk, al laveerde een aantal kleine zeilboten heen en weer in het kanaal. Een man met een rood gezicht en een zeilpet met meer goud dan een admiraal, gebaarde kwaad tegen een geüniformeerd personeelslid. Ik hoorde de woorden 'dieven' en 'handdoek', zag kans mijn lach in te houden, en slenterde naar het eind van de steiger.
  
  Cheena's boot lag er, vastgemeerd zoals toen wij de avond tevoren waren vertrokken. Was het dezelfde ligplaats? Ik was er niet zeker van, maar dacht van wel. Het was duidelijk dat de mensen op Laatste Oordeelseiland de speedboot 's nachts hadden teruggebracht, maar hoe hadden ze geweten op welke plaats ze hem moesten vastleggen?
  
  De glinstering in de lenzen van een veldkijker aan de overkant van het kanaal leverde het antwoord. Natuurlijk. Koelbloedige moordenaars als ze waren, hadden de mannen daar Cheena wel moeten opmerken als ze haar speedboot voor een tochtje losgooide.
  
  Mijn jasje lag nog op de matten in de cockpit, hevig gekreukeld en de zakken binnenstebuiten gekeerd. Ze hadden er niets aan kunnen ontdekken; ik had het op weg naar het zuiden in Atlanta gekocht, en ik had niets in de zakken gehad behalve een aansteker en sigaretten - niet eens mijn speciale merk met gouden mondstuk.
  
  Ik pakte het jasje en vouwde het over mijn arm. Terwijl ik terugliep bekeek de admiraal met het rode gezicht me achterdochtig, maar ik negeerde hem. Hij was niet de enige die me in het oog hield.
  
  Herridge stond op de top van een heuveltje bij de landingsstrip, gekleed in een lichtblauwe jumpsuit en een breedgerande plantershoed. Zijn brede lippen waren in een wetende grijns gespleten. Ik liep de helling op in zijn richting.
  
  'U bent vroeg op, meneer Walton.'
  
  'Niet zo erg vroeg. De zon staat al uren aan de hemel.'
  
  'Ah, maar ik dacht dat mensen in uw business altijd tot in de middag sliepen.'
  
  'Niet als ze met vakantie zijn,' zei ik.
  
  'Geniet u op Doublé Cay?'
  
  'Daar ben ik hier voor.'
  
  Hij keek nadrukkelijk naar mijn jasje, toen naar Cheena's boot. 'Kennelijk,' zei hij.
  
  'Vliegt u vandaag naar New Providence?'
  
  'Elke dag, meneer Walton, als het goed weer is.'
  
  'Gaat u ooit naar Florida?'
  
  'Heel zelden. Af en toe mist een gast zijn aansluitende vliegtuig en vraagt dan om een speciale vlucht, maar niet vaak. Het is duur, en Doublé Cay trekt nog niet het soort mensen aan dat bereid is moeiteloos voor dat soort dingen te betalen.'
  
  'Behalve Grady Ingersoll.'
  
  Hij aarzelde een moment, glimlachte toen soepel. 'Maar natuurlijk. Hij is de eigenaar.'
  
  'Hebt u hem hier naar toe gevlogen toen hij hier voor het eerst kwam?'
  
  'Oh, nee. Ik ben hier pas twee, bijna drie maanden.'
  
  'Juist. Nou ...' Ik stak een hand op en draaide me om. 'Meneer Walton.'
  
  Ik bleef staan.
  
  'Bent u nieuwsgierig naar meneer Ingersoll?'
  
  Ik keek hem vlak aan. 'Wie niet?'
  
  Het was een lange, saaie dag. Ik kruiste door de lobby, snuffelde in de winkeltjes, en won vijftig dollar bij chemin-de-fer in het casino. Desondanks leek het de dealer te spijten me te zien vertrekken - en geen wonder. Als een hotel zich voornamelijk richt op de mensen met lange haren en gitaren, is er in het casino niet veel te beleven; die jongens gokken gewoon niet - tenminste niet op die manier.
  
  Ik liep de gang op de zevende verdieping naar Herridge's kamer een keer in, in de hoop nog een blik over de muur op het terrein van De Dubloen te kunnen werpen. Maar er hing een 'Niet Storen'-bordje aan de deurknop. Het enige verschil met de bordjes die iedere gast kreeg, was dat onder de gedrukte woorden met potlood geschreven was: 'Geloof Me!'
  
  De speciale boodschap moest voor mij bestemd zijn, en ik geloofde het. Er was een beroepsmatige competentie aan Herridge die verder ging dan zijn bekwaamheden om een straalvliegtuig te besturen; het was alsof we hetzelfde in elkaar herkenden, en dat gaf me een onbehaaglijk gevoel. Er waren te veel frustrerende onbekenden bij deze opdracht om nog behoefte aan een onbekende van buitenaf te hebben. Ik besloot me voorlopig geen zorgen over Herridge te maken - maar ik zou hem niet vergeten.
  
  's Middags wandelde ik weer langs de muur van De Dubloen, maar kwam niets meer te weten dan de vorige dag. Er was geen twijfel aan mogelijk dat ik er binnen kon komen, maar zelfs als dat me lukte zonder een alarmbel in werking te stellen, zou het me waarschijnlijk niets opleveren. Ten slotte, als er om de paar dagen een groep jongens en meisjes op bezoek werd gevraagd, was het duidelijk dat er buiten de herberg niets te ontdekken zou zijn.
  
  Na wat er de vorige avond op Laatste Oordeel was gebeurd, twijfelde ik er niet aan dat er iets aan de hand was dat onderzocht moest worden. Aan de andere kant was de vraag of ik er zeker van kon zijn dat het enig verband hield met Grady Ingersoll. De opdracht om achter de connecties te komen tussen het Driekopper-raket-geleidesysteem, de Intieme Zes en Grady Ingersoll - als de man in De Dubloen inderdaad Grady Ingersoll was - was vrij eenvoudig begonnen. Maar het werd zo verdomd gecompliceerd dat ik ongeveer op het punt stond Hawk op te bellen om hem te zeggen dat er rechtstreekse actie nodig was - en ik zou het misschien gedaan hebben als ik nog .een dag op een of andere gebeurtenis had moeten wachten.
  
  Maar dat hoefde niet. Laat in de middag koos ik mijn plaatsje naast het zwembad, en zag de would-be groupies en hun mannelijke tegenhangers om me heen groepen. Onder hen bevond zich de dikke baard.
  
  'Hee, man,' zei ik tegen hem. 'Ik zag dat je gisteren binnen die muur bent geweest.' Ik wees over het zwembad heen.
  
  'Oh ja? Hoe weet je dat?'
  
  'Ik was boven in de kamer van een vriend en we konden je zien.'
  
  'Ja, nou, shit, man. Niks aan de hand behalve een stelletje engerikken en een ouwe vent die graag toekijkt. Snap je?'
  
  'Waar kijkt hij naar?'
  
  Hij grinnikte obsceen. 'De sien, man. Gewoon de sien.'
  
  Ik snoof verachtelijk. 'Wat dan? Meiden op waterfietsen? Een stelletje vogels die pot roken? Kom nou!'
  
  Hij haalde zijn massieve schouders op, zodat zijn hele lichaam trilde als een tobbe vanille-ijs. 'Wat jij vanuit die hotelkamer kon zien was niks, man. Wat er binnen gebeurt, daar krijgt die ouwe vent zijn kicks van.'
  
  'Meen je het? Bedoel je in de herberg?'
  
  'Ik ben er een paar keer binnen geweest.' Hij meesmuilde. 'Als ik je zou vertellen wat daar gebeurt, zou je aan dat hek rammelen om binnengelaten te worden.'
  
  'Jawel.' Ik leunde achterover en deed mijn ogen dicht, om het gesprek buiten te sluiten. Hij had me zo veel verteld als hij naar mijn mening te vertellen had, en ik wilde niet te begerig lijken.
  
  De zon zakte naar de horizon toen ik hen door het hek zag komen. Angela liep voorop in haar gebruikelijke lange jurk met kralen. Er waren twee langharigen in donker pak bij haar, allebei blond, met de blik van arrogante zelfverzekerdheid die je op het gezicht van jonge, veelbelovende bonzen van miljardenconcerns ziet.
  
  Ik keek toe terwijl ze aan de overkant van het zwembad langs liepen. Af en toe bleef Angela staan om hier met een meisje te praten, daar met een groepje jongemannen. Ze keek geen moment in onze richting, maar de kleine delegatie kwam onze kant uit. Ik leunde achterover en kneep mijn ogen bijna dicht.
  
  Ze kwamen naderbij. De gebaarde dikzak stond op, met de duimen in de band van zijn tot de knieën reikende, veelkleurige zwembroek. Een paar meisjes in de groep stonden ook op, en streken automatisch met hun handen door hun haar. Angela en haar escorte stopten vlakbij mijn ligstoel. Ik deed mijn ogen open en keek neutraal.
  
  'Ah, meneer Walton,' snorde Angela.
  
  Ik knikte. 'Dat ben ik.'
  
  'Mijn baas heeft me gevraagd wat mensen uit te nodigen in De Dubloen voor ... een feestje. Heeft u zin om te komen?' Ik aarzelde met veel vertoon. 'Nu?'
  
  'Tenzij u iets dringends te doen hebt.'
  
  Ze stond voor me, met de zon in haar rug en ik rook haar shampoo-en-zeepgeur. Ik stond op. 'Ik zou niet weten waarom niet,' zei ik.
  
  Haar ogen waren vrijwel op gelijke hoogte met de mijne en vast als van een standbeeld. Op de een of andere manier zag ze kans te glimlachen zonder haar lippen te vertrekken. 'Mooi zo. Zullen we dan maar?'
  
  De anderen uit mijn kleine groepje volgden, ook al waren ze niet uitgenodigd. Angela scheen het niet op te merken toen ze sereen verder liep langs het zwembad, en hier naar een meisje, daar naar een jongeman wenkte. Toen we het hek in de muur van De Dubloen naderden, was er een groep van ongeveer vijfentwintig mensen. Angela draaide zich naar me om. 'Ik hoop dat u het naar uw zin zult hebben, meneer Walton.'
  
  'Dat zal vast wel.'
  
  Met een ouderwetse sleutel die aan een van haar vele halskettingen hing opende Angela het ijzeren hek en duwde het naar binnen. Ze ging ons voor naar binnen, en de twee blonde mannen vormden de achterhoede. Ik bleef in de buurt van Angela terwijl we over een bochtig pad liepen dat ter weerszijden werd geflankeerd door weelderige, kleurrijke bloemen en naar de lagune voerde. Aan de andere kant van de brede watervlakte stonden enkele bomen op de plek waar, naar ik schatte, de ingang tot de tunnel naar zee was en waar ik de vage glans van witte rompen zag. Ingersolls vleugelboten, nam ik aan, en maakte een mentale aantekening van de precieze plaats waar ze lagen.
  
  We bereikten abrupt een open plek en liepen over het brede plein tussen de herberg en de oever van de lagune. De late zon viel nog binnen en schampte af op de veelkleurige tegels die in ingewikkelde mozaïeken waren gelegd. Een van de meisjes in onze groep, dat zich kennelijk thuis voelde, dook in het water en klauterde op een van de waterfietsen die in de lagune dreven. Een jongen volgde haar, en een ogenblik later waren ze verwikkeld in een miniatuurzeeslag. Een handvol witgejaste bedienden kwamen vanachter de gebogen muur die de voorkant van de herberg afschermde. Ze droegen bladen met drankjes, bergen garnalen, brokken kreeft en andere eetwaren. Een bandopname van een rockgroep begon muziek uit te stoten door de luidsprekers die in het gebladerte waren verborgen; enkele meisjes begonnen als in reflex te deinen en te schokken, gevolgd door een paar jongens. Het vergde niet veel om deze mensen in stemming te brengen.
  
  Ik keek uit naar Angela, maar ze was verdwenen. Ik voelde me een beetje ontheemd, en nam een hoog glas van een blad en slenterde naar de afschermende muur. Aan het eind van de bocht stuitte ik op een hoog hek van dicht op elkaar geplaatste ijzeren staven die werden bekroond door dodelijk uitziende punten. Daar achter zag ik de voorgevel van de herberg; een diepe, overdekte veranda liep over de hele breedte, en de massieve dubbele deuren in het midden waren gesloten. Achter de luiken voor enkele ramen zag ik licht branden, maar verder niets. Er was geen spoor te bekennen van de bewakers die ik de vorige dag vanuit de kamer van Herridge had gezien, maar in de schaduw van de veranda zag ik een paar in het donker gestoken mannen die waakzaam toekeken.
  
  Ik liep terug naar de groep bij de lagune, terwijl ik me afvroeg of ik niet op een nieuw dood spoor was beland.
  
  Het meisje dat zo graag op mijn tenen zat wriggelde naar me toe. 'Vind je het niet super?' kwekte ze.
  
  'Ja,' zei ik zuur.
  
  'Hee, maar dit is nog niks. Wacht tot we binnen zijn.'
  
  'Binnen?'
  
  'Ja. Dit is de warming-up nog maar, engel.' Ze strekte haar rug om me te laten zien hoe vrolijk ze kon zijn; ik klopte haar maar eens op het achterwerk omdat dat het enige beleefde ding leek te zijn om te doen. Bovendien vond ik het leuk.
  
  'Ga je roken?' vroeg ze, en porde me zacht met haar heup. 'Misschien.' Ik hief het glas in mijn hand op om te laten zien dat ik met een andere trip bezig was.
  
  Ze keek verachtelijk. 'Oh, dat spul? Als Grady van die geweldige pot heeft?'
  
  'Nou, ik zal wel zien.' Ik wierp haar een brede grijns toe en nam een ferme slok van het lichtgekleurde drankje. Het smaakte alleen maar naar ananas, en ik kwam tot de conclusie dat dit niet de beste plek ter wereld voor een geheim agent was om een onbekende substantie te drinken.
  
  Het begon snel donker te worden, maar er gingen geen buitenlichten aan. Enkele jongeren waren al goed high aan het worden; het mollige meisje met de mascaraogen pufte aan een reefer ter grootte van een sigaartje en ze nam lange, trage trekken en liet de scherpe rook door haar neusgaten ontsnappen. Ze zag dat ik naar haar keek en kwam in mijn richting lopen, gereed om haar verrukkingen met mij te delen. Ik keek snel de andere kant uit en slenterde naar de oever van de lagune, schopte mijn sandalen uit en dook in het water.
  
  Het was warm aan de oppervlakte en koud en donker er vlak onder. Er drong geen enkel licht door toen ik een paar decimeter gezakt was, en er was iets stils en dreigends aan de diepte dat me snel weer omhoog bracht. Ik begon te watertrappen en bewoog me in een langzame cirkel. De zon was nu te ver gedaald om de witte rompen aan de andere kant van de lagune te kunnen zien, en rondom de met stenen afgezette oevers wierpen palmbomen en andere vegetatie diepe, sombere schaduwen. Eén keer ving ik een flits van beweging op bij de ingang van de tunnel, maar het hield op eer ik het kon identificeren.
  
  Ik klauterde tegen een metalen ladder op; een bediende gaf me onmiddellijk een enorme witte handdoek en ik droogde me af. Ik begon ongeduldig te worden; met dit feestje schoot ik volstrekt niets op.
  
  En toen begon het te gebeuren. Twee van de mannen in donker pak verschenen plotseling, en tegelijkertijd hield de muziek op. De gasten keken vol verwachting.
  
  'Iemand zin om naar binnen te gaan?' De langste man in het donkere pak vroeg het, en ik wist wie hij was omdat hij het enige mannelijke lid van de Intieme Zes met donker haar was. Hij werd Trein genoemd, en in het halfduister leek hij zo groot als een locomotief.
  
  Een verspreid koor van 'Ja's' en 'Reken maars' begroette zijn vraag. Hij gebaarde naar de herberg. 'Laten we gaan; de man wacht op ons.'
  
  Trein ging ons voor naar een open poort in het ijzeren hek. In de schaduwen ter weerszijden zag ik verschillende mannen in het wit. Er waren geen wapens te zien, maar ik twijfelde er niet aan dat ze die bij de hand hadden. Terwijl we door het hek gingen en de veranda opstapten, moest ik er aan denken dat we op een groep gevangenen leken die het kampterrein werden opgedreven.
  
  De grote dubbele deuren werden geopend; binnen strekte zich een lange, zacht verlichte hal uit die langs een brede trap voerde. Een flink deel van de groep wist kennelijk waar we heen gingen en drong zich begerig naar voren. Maar Trein draaide zijn hoofd om en keek hen aan, en ze lieten zich weer naar achteren zakken.
  
  We kwamen weer bij dubbele deuren. Trein en de andere man in donker pak openden ze en stapten opzij om ons te laten passeren. Van dichtbij zag de man met het donkere haar er nog harder uit, met zware zwarte wenkbrauwen, een stevige snor en grof haar dat rond zijn schouders viel. Toen ik langs hem kwam boorden zijn ogen zich in de mijne, en ik meende dat zijn mond even vertrok. Het gevoel in een val te lopen was zo sterk dat ik een moment aarzelde, maar toen volgde ik de anderen; ten slotte had ik hier willen zijn. De kamer die we betraden was lang en breed en het plafond een paar verdiepingen hoog. Rondom gloeiden zachte, veelkleurige lichten, er waren lage banken en alom lagen stapels kussens verspreid, en de geur van wierook was verstikkend. Aan de raamloze muren hingen reusachtige posters: psychedelische ontwerpen, portretten van rocksupersterren, en erotische foto's van bijna-kunst tot harde porno, zoals een opname van twee zeer jonge meisjes en een geërecteerde pony. Boven ons draaide een reusachtige bol die met kleine glasplaatjes was bezet langzaam rond en besproeide de kamer met een voortdurend veranderend lichtpatroon dat het me bijna onmogelijk maakte mijn blik goed te richten.
  
  De dubbele deuren gingen achter ons dicht. De enige andere toegang was een kleine deur aan de andere kant van de kamer. Er waren geen bedienden, bewakers of mannen in donker pak in de kamer, maar hoog in een van de muren bevond zich een grote rechthoek van glas. Dat moest de observatiepost van de 'gastheer' zijn en de plek waar hij van tijd tot tijd verscheen. Ik was benieuwd of we deze avond vereerd zouden worden - en kreeg onmiddellijk antwoord op mijn vraag.
  
  De glazen rechthoek begon op te gloeien tot hij geheel verlicht en doorzichtig was. Er klonk geen geluid, en enkele jonge mensen waren al op de banken en kussens gaan zitten. Een paartje was net begonnen zich uit te kleden toen het geluid van een verontschuldigend kuchje door een luidsprekersysteem klonk.
  
  Iedereen keek om zich heen, richtte zich toen op de verlichte rechthoek.
  
  Er verscheen een lang silhouet dat langzaam bewoog terwijl het naar het licht kwam. Zelfs toen was de gestalte onduidelijk, dank zij het effect van de ronddraaiende globe, maar ik kon goed genoeg zien om vast te stellen dat de man daarboven op Grady Ingersoll leek.
  
  Hij schraapte zijn keel weer, en ik zag dat hij een forse, enigszins gebogen man was met een glimlachje dat bijna verontschuldigend was op zijn ronde, bleke gezicht. Toen aller ogen in de kamer op hem gericht waren, begon hij te spreken.
  
  'Goedenavond, en dank u voor uw komst.'
  
  Ik luisterde gespannen; Hawk had enkele banden met zijn stem voor me afgedraaid, en de man daarboven klonk ook bepaald als Grady Ingersoll.
  
  'Zoals u misschien weet kan ik me niet rechtstreeks met u onderhouden. Maar ik hoop dat u plezier zult hebben alsof dit uw eigen ... eh ... tent was.' Hij glimlachte breed, er trots op het juiste woord gevonden te hebben. 'U zult alles aantreffen wat u wilt drinken, eten en roken. Ik beveel u vooral de toffees op de zilveren schalen aan; ik geloof wel dat ze naar genoegen zullen zijn. Ik vraag maar één ding, en dat is dat u geen poging zult doen iets van de ... verversingen ... mee buiten het terrein van De Dubloen te nemen. Wat we onder ons doen is één ding, maar de autoriteiten zouden geen flagrante overtreding van hun wetten toestaan. Eens zullen deze repressieve wetten ongedaan worden gemaakt, maar nu moeten we er aan gehoorzamen. En nu ...' Hij hief een hand op en maakte een gebaartje. 'Mijn tent is uw tent. Veel plezier.'
  
  Bij zijn laatste woorden begon het licht af te nemen, en de rechthoek werd weer van een ondoorzichtig zwart.
  
  'God,' zei een stem in mijn oor, 'altijd hetzelfde gelul.'
  
  Het was een donker, mager meisje dat leeg naar een van de erotische posters staarde terwijl ze afwezig een hand op mijn schouder liet rusten. In haar andere hand had ze een half opgerookte reefer; ze bracht hem naar haar lippen, nam een lange, hijgende trek, en bood hem mij aan. Ik wilde mijn hoofd schudden, besloot toen niet zo'n overduidelijke square te zijn. Ik zie niet veel in het spul, maar als deel van mijn werk heb ik aanzienlijk erger dingen moeten doen.
  
  Terwijl ik een trek nam, maakte het meisje de beha van haar bikini los. Ze liet het stukje textiel aan mijn voeten vallen en keek me bijna - maar niet helemaal - recht aan. Ze had de beha moeten aanhouden, of tenminste een jongen moeten zoeken die even stoned was als zij. Halfnaakt was ze niet bepaald appetijtelijk, een en al botten en magere rozenknopjes. Terwijl ze begon haar broekje uit te trekken gaf ik haar de reefer terug.
  
  'Ga niet weg,' zei ik. Ik kuste het puntje van haar neus en baande me door de beweeglijke menigte een weg naar de andere kant van de kamer. Het leek me niet dat ze me zou missen; toen ik omkeek was ze, helemaal in haar eentje, iets interessants aan het doen op de armleuning van een bank. Muziek vulde nu de kamer; een zware, dreunende beat die ik evenzeer voelde als hoorde. De lucht was te snijden door de rook die het licht nog meer verduisterde; afgezien van twee of drie paartjes en iets dat op een triootje leek, scheen roken en drinken en toffees eten de meest geliefkoosde activiteit te zijn - tot dusver tenminste.
  
  Bij de kleine deur aan de andere kant van de kamer bleef ik even staan om het tafereel te bekijken. Als orgie was het kinderspul, en ik was benieuwd wat voor kick Ingersoll kreeg door vanuit zijn glazen hokje toe te kijken.
  
  Ik leunde tegen de deur en probeerde voorzichtig de knop. Hij gaf uiteraard niet mee. Ik streek met een hand over de deur en tastte naar het slot. Ik vond twee sloten; zo te voelen leken het standaardsloten. Mijn nauwe zwembroek zag er niet naar uit dat hij iets kon verbergen, maar die strepen er op waren bedrieglijk.
  
  Toen ik er van overtuigd was dat niemand keek, begon ik een van de strepen af te tasten op de platte, buigzame slotenpikkers. Maar eer ik ze tevoorschijn kon halen, bewoog de knop in mijn rug.
  
  Snel deed ik de kleine, onzichtbare opening dicht met de miniatuurklep die in de zwembroek was aangebracht. Ik stapte opzij zodat ik de deur uit een ooghoek kon zien en leunde tegen de muur terwijl ik probeerde te kijken alsof ik verzonken was in het tafereel onder mijn ogen.
  
  Een bleke lichtstraal viel over mijn voeten. Ik ving het frisse aroma van Angela op, en eer ik me kon omdraaien, fluisterde ze in mijn oor.
  
  'Heeft u veel plezier, meneer Walton?'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'Ik heb fijnere kicks meegemaakt.'
  
  'Dat zal vast wel.' Haar hand lag op mijn arm. 'Komt u dan met me mee; ik denk dat u dit veel boeiender zult vinden.'
  
  Ik volgde haar door de gedeeltelijk geopende deur. Haar wolk van haar en ruimvallende robe blokkeerden mijn uitzicht een ogenblik. En toen stapte ze opzij.
  
  De kamer was klein en zacht verlicht, en slechts voorzien van een enorme matras op de grond. Het meisje dat er, met haar rug naar me toe, op lag was naakt, maar ik hoefde haar gezicht niet te zien om te weten wie het was..
  
  'Cheena!'
  
  Ze begon zich langzaam om te draaien, maar bij het geluid van de deur die achter me dicht ging, keek ik snel om naar Angela. Ze stond met haar rug naar de deur, een hand op de gesp die haar paarse robe vlak onder haar borsten dichthield. Haar glimlach was spottend. Ik keek weer naar Cheena - en zag dezelfde uitdrukking op het gezicht van de danseres.
  
  Terwijl ik Angela's robe op de grond achter me hoorde ritselen, liep ik snel naar Cheena toe. Kennelijk was dit niet georganiseerd als een gewoon triootje, en ik kende dit meisje beter.. En op dit moment was ik er van overtuigd dat ik iemand nodig had die aan mijn kant stond.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  'Ik hoop datje het niet erg vindt dat ik vanochtend je badjas heb meegenomen, Nick.' Cheena rolde van het bed en stond voor me, volmaakt op haar gemak in haar naaktheid. 'Eh ... nee. Helemaal niet.' Ik was me bewust van Angela achter me; ze stond nog steeds voor de deur.
  
  'Je sliep zo fijn, ik had niet het hart je wakker te maken.' Cheena tuitte haar lippen naar me, maar bleef buiten armbereik.
  
  Ik trok een wenkbrauw naar haar op. Er was iets aan haar ogen, een doodsheid waar ik tevoren steeds zo'n geanimeerde blik had gezien. Maar ze bleef glimlachen, alsof ik een congresganger was die haar aan de bar champagne aanbood.
  
  'Weet je, Cheena?' Angela's stem was dichterbij dan ik verwacht had, wat betekende dat ze zich als een schaduw kon bewegen. 'Je had gelijk wat hem betreft.'
  
  Ik spande mijn spieren.
  
  'Hoe bedoel je?' vroeg Cheena.
  
  Ik voelde Angela's koele handen, eerst op mijn schouders, toen langs mijn armen, en tenslotte op mijn heupen. Ze kneep me zacht.
  
  'Zie je wel? Geen overtollig vet. Een man op zijn leeftijd ... u bent toch al dertig geweest, meneer Walton?'
  
  'Beslist,' antwoordde ik grimmig.
  
  'Ik ben blij dat u niet jokt. Ja,' ging ze verder, 'een man van zijn leeftijd en in zijn beroep, die mag eigenlijk niet in een dergelijke fysieke conditie zijn. Een erg mooi lichaam, vind je ook niet, schat?'
  
  Ik wist verdomd goed dat ze het niet tegen mij had. Cheena hield haar hoofd scheef en bekeek me openhartig. 'Ja,' stemde ze in. 'En hij doet er zulke opwindende dingen mee.'
  
  'Oh, ja.' Angela klonk een tikje zuur. 'Daar weet jij alles van af, hè?'
  
  'Maar natuurlijk. Nick is een hele man.'
  
  Ik stelde de vleierij op prijs, maar wilde wel weg uit de vuurlijn. Ik stapte opzij zodat ik hen beiden tegelijk kon zien. Het was mijn eerste blik op een naakte Angela. Vergeleken met Cheena was ze op het eerste gezicht bijna mager, maar een tweede blik veranderde die indruk. Haar borsten waren stevig en prachtig gevormd, haar heupen zacht gewelfd, haar benen slank maar mooi gevormd. Haar buik was glad en plat, en het donzige driehoekje haar er onder was zo lichtbruin dat het bijna blond werd. Een hele verandering, dacht ik, en op dat moment pakte Angela me bij mijn arm.
  
  'Vind je me de moeite van het bekijken waard?' Het was een uitdaging, en voor het eerst zag ik een donkere twijfel in haar ogen.
  
  'Ik kijk toch naar je?' Ze had een greep waar ik me niet uit kon losmaken zonder er een punt van te maken. Ik deed de moeite niet.
  
  'Zou je met me naar bed willen?'
  
  Ik aarzelde, keek naar Cheena, toen weer naar Angela.
  
  'Op dit moment?' vroeg ik, en poogde het luchtig te laten klinken.
  
  'Waarom niet? Er is daar ruimte voor ons allemaal.' Ze gebaarde met haar hoofd naar de enorme matras op de grond aan de andere kant van de kamer.
  
  'Als je wilt.' Ik was niet van plan te proberen met haar te redetwisten; ik had het gevoel dat Angela naakt even gevaarlijk was als de meeste mannen volledig gekleed en bewapend.
  
  Ze duwde haar bekken met een strakke en wat flauwe glimlach naar me toe. 'Vind je het niet erg gedeeld te worden?'
  
  'Als jij het niet erg vindt.'
  
  'Of te delen?' Ruw boog ze zich over mijn schouder en greep Cheena's borst terwijl ze haar hoofd liet zakken om de donkere tepel te likken. Toen richtte ze zich op en keek me recht aan. 'Snap je?'
  
  'Ik zou het nooit gedacht hebben.'
  
  'Oh, kom nou, schat,' protesteerde Cheena. 'Als je hem wilt proberen doe dat dan. Maar maak het niet zo rottig.'
  
  'Maak ik het rottig? Na wat jij gisteravond hebt gedaan?' Angela keek Cheena kwaad als een bedrogen echtgenoot aan.
  
  Cheena zuchtte en wierp me een bleek lachje toe, maakte haar gezicht toen snel uitdrukkingloos.
  
  Ik stapte opnieuw opzij; ik was weer tussen hen geraakt, en dat was kennelijk niet de plek om te staan. Angela sloeg opeens haar armen om me heen, en haar boze ogen tartten me me los te rukken. Ik deed het, omdat het draaien van haar bekken misschien zou onthullen dat er behalve mijzelf nog meer in mijn zwembroek zat.
  
  'Wil je me niet neuken?' daagde ze me uit.
  
  'Kom, je weet wel beter.'
  
  'Trek die verdomde zwembroek dan uit.'
  
  Ik was blij het te kunnen doen, stapte er snel uit en gooide hem naar het bed waar ik er bij kon als het nodig mocht zijn. Toen ik naakt was, was het duidelijk dat ik geïnteresseerd was in waar Angela in geïnteresseerd was. Ze staarde een lang ogenblik naar mijn erectie, maar toen ze zich er langzaam naar toeboog, stak Cheena haar hand uit en omklemde hem.
  
  'Niet zo hebzuchtig zijn, kindje,' snorde ze, terwijl ze me zacht in de schouder beet.
  
  Angela's ogen spoten vuur. 'Dacht je dat jij het alleenrecht had?'
  
  Cheena haalde haar schouders op. 'Nee, schat, ik ben geen egoïste. Maar we delen altijd alles, weet je nog?'
  
  'Natuurlijk. Net als gisteravond.'
  
  'En? Jij was er niet bij, wat moest ik dan doen, hem zeggen, nee, ik heb een erg jaloerse minnares?'
  
  Angela ontblootte haar tanden in wat bijna een grauw leek. Ze wilde over mij heen naar Cheena grijpen toen een deur naast het bed open ging. Ik had hem niet eerder opgemerkt; de deur was even diskreet als die op Cape Kennedy naar het geheime lab waar ik over de Driekopper was ingelicht. 'Okay, meisjes; dat is voorlopig wel genoeg.'
  
  Trein was de eerste die de kamer binnenkwam, gevolgd door twee van de blonde leden van de Intieme Zes. In de deuropening stonden nog twee anderen, maar ik kon hen niet duidelijk zien.
  
  Angela staarde Trein woedend aan. 'Wat doe je hier?'
  
  'Dat weetje verdomd goed, poes.' Zijn grijns was even vals als de hare. 'Heb je vergeten waarvoor je die vent hier hebt gehaald?'
  
  'Maar ik heb jou niet gevraagd te komen!' Angela gilde het bijna uit.
  
  'Maar we zijn toch maar gekomen.' Trein stapte opzij, en achter hem dook de gezette man in het slappe khaki van Laatste Oordeelseiland op.
  
  'Pak zijn sandalen,' beval hij.
  
  Ik moest toegeven dat hij goed begon; na de vorige avond nam hij kennelijk geen risico's meer. Eer iemand in mijn buurt kon komen, schopte ik de sandalen naar Trein; hij ving ze op als een all-star catcher.
  
  De twee andere leden van de Intieme Zes stelden zich ter weerszijden van me op op een manier die me zei dat ze wisten wat ze deden; de man die het dichtst bij me stond had handen als hakbijlen, en hij scheen er op gebrand te zijn ze te gebruiken.
  
  De man in het khaki gebaarde naar de andere man in het donkere pak die achter hem stond. Hij kwam de kamer in, ook al een vierkante oosterling met vagelijk Latijnse trekjes. Hij wierp een blik op me, stak een hand in zijn colbertjas en haalde een kleine foto met ruwe zijden tevoorschijn die er uitzag alsof hij van een vel contactafdrukken was gescheurd. Toen haalde hij een andere foto tevoorschijn, vergeleek de twee, en liet ze zien aan de man in het slappe khaki terwijl hij zei: 'Dat is hem, meneer Tsoenganos.' Ze grinnikten allebei.
  
  'Zó eenvoudig,' zei Tsoenganos.
  
  'Reken maar,' gromde ik.
  
  'Ziet u, meneer Nick Carter ...' Hij zweeg terwille van het effect, maar het uitspreken van mijn echte naam verbaasde me niet; ik wist al dat ik klem zat.
  
  'Het heeft ons een hele dag gekost om uw foto te identificeren, meneer Carter,' vervolgde de man.'
  
  'Het is zo vermoeiend om onder deze primitieve omstandigheden te moeten werken; het was noodzakelijk om naar het vasteland te vliegen en daar gebruik te maken van onze faciliteiten om contact met Peking op te nemen ... Oh, verbaast het u niet, meneer Carter?' Hij grinnikte nu meedogenloos. 'Ach, misschien weet u niet zo veel als u denkt te weten; onze organisatie heeft, zou je kunnen zeggen, geen schepen achter zich verbrand. De verbindingslijnen zijn open, maar ze opereren niet per se in twee richtingen. Begrijpt u me?'
  
  Het leek me duidelijk genoeg. 'Je bent het niet eens met de huidige politiek thuis met betrekking tot de Verenigde Staten,' zei ik.
  
  'Thuis, meneer Carter?' Hij zuchtte als een schoolmeester die het opgeeft met een stomme leerling. 'Ach, laten we zeggen dat enkele van mijn voorouders het thuis zouden kunnen noemen. Wat de rest aangaat...'
  
  Hij haalde zijn massieve schouders op.
  
  Ik kwam in de verleiding hem een beetje te pesten, hem er van te beschuldigen even achterlijk en onwerelds te zijn als die Japanse soldaat die men bijna dertig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog op een eiland in de Stille Zuidzee had gevonden, maar besloot het niet te doen; er was geen reden waarom hij me niet ter plekke zou doden, en ik was geïnteresseerd in een betere kans.
  
  'Nou goed, je had een paar jongens op Cape Kennedy die mijn foto hebben genomen,' zei ik, en keek naar de kleine foto die hij in zijn hand had. 'Pure mazzel.'
  
  Hij schudde zijn hoofd. 'Geen mazzel, meneer Carter. Onze organisatie telt vele leden, en elke dag hebben we twee of drie of meer - eh - toeristen op de basis daar. Wij oosterlingen lijken natuurlijk allemaal op elkaar en we lopen allemaal met kamera's rond. Is het niet?'
  
  'Het is een grote basis,' hield ik vol.
  
  'Ja. Maar wij waren geïnteresseerd in een bepaald gedeelte, net als u. En in een speciale deur die de meeste toeristen niet eens opmerken. We zorgen er voor foto's te maken van iedereen die uit die deur komt.'
  
  Ik slikte hard. 'Weten jullie daar van?'
  
  Zijn grijns was als van een carnavalsmasker. 'Wat dacht u dan, meneer Carter? Zijn we hier niet allemaal om dezelfde reden?'
  
  
  
  Hij schopte me een paar keer terwijl ik werd vastgebonden; hij had zware werklaarzen aan, en die deden pijn. Cheena en Angela hesen zich weer in hun kleren - pruilend, leek me - en toen mijn handen tot aan mijn schouderbladen opgetrokken waren vastgebonden, was Cheena zo vriendelijk er op te staan me mijn zwembroek weer aan te trekken. Ik probeerde iets in haar blik te lezen terwijl ze het deed, maar ze keek geen moment hoger dan mijn kin.
  
  Tsoenganos dreunde me tegen de muur naast het bed en zijn ogen glinsterden vol haat. 'U hebt gisteravond drie van mijn mensen gedood, meneer Carter, en een vierde ernstige schade toegebracht.' Hij betastte de zijkant van zijn hoofd waar ik een gelige bult onder het steile zwarte haar kon zien. 'Het zou me genoegen doen u nu de langzame dood te demonstreren, maar daar is geen tijd voor. U hebt ons tijdschema in de war geschopt, en daarom moet u onmiddellijk afgevoerd worden. U kunt van geluk spreken.'
  
  Hij liet een wilde zwaaistoot op mijn gezicht los; ik dook en ving hem hoog op mijn hoofd op, waardoor mijn oren niettemin begonnen te suizen.
  
  Tsoenganos keek loerend. 'Tot het laatste toe een lafaard, hè, meneer Carter? Pak hem.' Hij gebaarde naar de twee blonde mannen die me tegen de muur drukten. 'Jullie weten waar hij heen moet.'
  
  De twee meisjes inbegrepen, en die moest ik er wel bijtellen, waren ze met hun zevenen in de kamer - en mijn handen waren op mijn rug gebonden. Ik verzette me niet.
  
  Mijn twee bewakers en ik gingen door de achterdeur een smalle, met tapijt belegde gang in. Ze duwden me een trap af naar een hellende, door stenen muren begrensde gang waarvan de vochtige stenen langs mijn schouders schraapten.
  
  Mijn bewakers waren bijna identiek, maar mijn zorgvuldige bestudering van hun foto's leverde van dichtbij resultaten op. Wilf en Kevin. Een met een paspoort van Venezuela, de ander zogenaamd een Zweed - en hun stemmen kwamen uit het Amerikaanse middenwesten, voor zover ik- had kunnen horen. Ze hadden supersterren van een universiteit in Indiana kunnen zijn; dat was de indruk van totale competentie die ze wekten. Het viel moeilijk te geloven dat deze all-Amerikaanse figuren me naar buiten brachten om me te doden, maar ik verspilde geen tijd door mezelf voor de gek te houden.
  
  We kwamen ver van de herberg boven de grond, achter een haag struiken die de lagune afschermde. Een paar ogenblikken later kwamen we bij een open plek aan de waterkant, met drie boten van gemiddelde lengte recht onder ons. Wilf - hij was iets langer en iets minder fors dan Kevin - porde me met een pistool tussen de ribben.
  
  'Schiet op en spring; het dek kan er tegen.'
  
  Ik deed wat me gezegd werd, en kwam met een holle bons neer op het dek van fiberglas waar ik even op uitgleed; de avond was enigszins vochtig door de dauw. Wilf volgde lichtvoetig vlak achter me, en ramde me tegen de reling van de kleine cockpit. Kevin ging naar het stuurwiel en startte de motor, sprong toen naar voren om de lijn waar de vleugelboot aan vastlag los te gooien.
  
  De krachtige binnenboordmotor gromde toen we achteruit voeren en vervolgens draaiden om naar de donkere tunnel te varen die naar de zee leidde. Kevin drukte op een knop op het instrumentenpaneel, nam even wat vaart terug, brulde toen de donkere tunnel in. Ik zag het ijzeren traliehek nog omhoog gaan en we schoten er vlak onderdoor, en vervolgens waren we in open zee.
  
  Ze hadden me met gevlochten ijzerdraad gebonden dat elke keer als ik er tegen drukte verlammend pijn deed. Mijn polsen bloedden hevig, wat van nut had kunnen zijn als ik met touw te maken had gehad, maar met dit spul had ik er niets aan. Ik tastte naar een van de strepen op de achterkant van mijn zwembroek, maar mijn handen waren te hoog op mijn rug gebonden om er bij te kunnen.
  
  Wilf stond vlakbij in de cockpit en maakte er veel werk van zich niet vast te houden toen de vleugelboot op zijn metalen ski's omhoog kwam en over het water scheerde. Hij keek met nonchalante verachting op me neer.
  
  'Misschien zouden we je moeten houden,' zei hij, net hard genoeg om boven het schrille gegier van de motor gehoord te worden.
  
  'Waarom niet?' zei ik op luchtige toon. Ik had mijn rug tegen de reling gebogen en slaagde er in mijn handen iets omlaag te wurmen, zodat ik nu bij de band van mijn zwembroek kon komen. Ik was bezig met de contactrits van een klein driehoekig zakje onderaan mijn stuitje.
  
  'Jawel.' Wilf glimlachte afstandelijk en zijn haar wapperde' in de wind. 'Als je hier een week geleden was geweest, hadden we je moeten houden. Om te weten te komen hoeveel mensen van ons op de hoogte zijn. Maar nu ...' Hij haalde zijn schouders op. 'Nou maakt het niks meer uit. Het is te laat om ons tegen te houden.'
  
  'Wat zijn jullie eigenlijk van plan?' vroeg ik. Ik wilde hem aan de praat houden; ik had het zakje open, en als ik nu maar mijn verdoofde vingers aan het werk kon zetten ... Wilf lachte. 'Wat kan jou dat schelen? Als we je in leven zouden laten zou je het gauw genoeg te weten komen, Carter. Maar het geeft echt niks; dit is nog maar het begin, en mensen zoals jij zullen er niet zijn om het einde te zien.'
  
  Het gefluit van de motor nam af tot een gedempt gebrul. Ik was nog niet klaar; mijn vingers waren nog als gestopte worstjes die naar de inhoud van het zakje achterop mijn zwembroek tastten. De boot zakte op de ski's omlaag tot de romp, en deinde in de lange golfslag. Kevin keek naar een flikkerend instrument op het besturingspaneel.
  
  'Het is hier diep genoeg,' kondigde hij aan, en wendde zich van het stuurwiel af.
  
  'Maken we hem af voor we hem er ingooien?' vroeg Wilf. 'Nee,' Kevin hield een draadschaar op. 'We hebben de desintegrerende lijn.'
  
  Hij grinnikte tegen me. 'Weet je wat dat is?'
  
  Ik schudde mijn hoofd, hoewel ik het verdomd goed wist. 'Het is een synthetisch koord, zo sterk als staal, tot het twee, drie dagen in het water heeft gelegen. Dan lost het op, je zweeft omhoog van het koraalblok waar je aan bevestigd bent en de arme meneer Nick Carter is een drenkeling. Dat wil zeggen, als ze het lichaam kunnen identificeren nadat de vissen er klaar mee zijn.'
  
  'Een verdrinkingsgeval met zijn handen op zijn rug gebonden?' vroeg ik.
  
  'Oh, we knippen die draad door vlak voor we je overboord gooien. Maak je geen zorgen, Carter; we weten wat we doen.'
  
  'Dat stel ik bepaald op prijs,' zei ik zuur, terwijl ik het kleine pakje betastte dat ik tevoorschijn had gehaald.
  
  De boot dreef uit en kwam tot stilstand, deinde op en neer op de zee. Kevin ging omlaag naar de kleine kajuit en trok een stuk koraal ter grootte van een strandbal tevoorschijn. Hij wikkelde een stuk synthetische lijn rond het ruwe, rosé koraal, bracht het uiteinde toen naar voren om rond mijn enkels te binden.
  
  Het werd tijd voor mijn slag. Met verdoofde vingers trok ik het kleine pakje dat ik achter mijn rug hield open. Er sprong een gloeiend hete vlam uit omhoog die mijn handen en ruggengraat schroeide, maar ik beet op mijn tanden en drukte het pakje tegen mijn polsen. Volgens Stewart van Speciale Effecten brandde de kleine magnesiumtoorts binnen de drie seconden door een stuk metaal van driekwart centimeter dikte, maar het leek mij meer drie jaar. Ik voelde de huid weg schroeien en de pezen in smeltende boter veranderen; als ik mijn polsen alleen al tegen de draad drukte, voelde ik een folterende pijn die me op de rand van bewusteloosheid bracht.
  
  Ik trapte met mijn voet en Wilf struikelde achteruit. Kevin had het koraalblok in zijn handen, en toen ik hem met mijn blote voet schopte, raakte ik hem precies onder de kin. Hij vloog omhoog en over de tegenoverliggende reling van de boot, het zware gewicht nog steeds vastklemmend. Als hij ooit weer boven is gekomen, heb ik hem niet gezien.
  
  Ik rukte mijn polsen van elkaar; de pijn was zo hevig dat ik moest kijken of mijn handen er nog aan zaten. Dat was het geval, en ik ramde beide vuisten in Wilfs maag. Hij stak zijn hand in zijn jasje, maar niet snel genoeg; ik duwde vier stramme vingers met al mijn kracht in zijn keel, en verbrijzelde zijn luchtpijp. Hij stierf met een explosief gerochel en spoog bloed over mijn borstkas.
  
  Ik dook overboord om het af te wassen, klauterde toen weer op de boot. Laatste Oordeelseiland lag nu aan stuurboord. Nu mijn camouflage geheel aan flarden was gescheurd, werd het tijd om enig grondig onderzoekwerk te doen; ik startte de motor weer en gaf wat gas, vervolgens zocht ik de boot na op wapens.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  Honderd meter uit de kust zette ik de motor af en gooide een anker overboord. Wilfs lichaam zat er aan vast. Zijn kleine automatische .25 pistool stak in de band van mijn zwembroek. In mijn hand had ik een mes met een breed lemmet dat niet erg scherp was, maar ik had er meer vertrouwen in dan in Wilfs klapperpistooltje.
  
  Ik liet me in het water zakken en zwom langzaam naar de lijn van wit zand dat flauw in het maanlicht glinsterde. Er was geen spoor van een patrouille op de kust te zien, maar ik wachtte, zo laag mogelijk in het water liggend, een kwartier eer ik het strand opging en naar het struikgewas erachter sprintte.
  
  Ditmaal was de route min of meer bekend; ik hield mijn blik gevestigd op de werklichten in het hoge stalen skelet, en toen ik naderbij kwam zag ik mannen die over de balken liepen. Een mooie tijd om te bouwvakken, dacht ik.
  
  Ik trok om de open fundering heen en sloop naar het uit cementblokken opgetrokken kantoorgebouwtje. Er scheen licht achter het enige raam, en ik zag een schildwacht voor de deur staan. Hij was duidelijk zichtbaar voor de mannen op het bouwwerk, wat betekende dat ik erg gelukkig of erg snel moest zijn - misschien beide.
  
  Eerst keek ik door het raam door me aan het kozijn op te trekken. Het kantoor was verlaten. Ik wilde me laten zakken, bleef toen hangen. Waarom bewaakte de schildwacht een leeg kantoor? Ik keek nog eens. De onderste la van de dossierkast was geopend, en het bureau stond onder een andere hoek dan de avond tevoren.
  
  Ik begon een paar ideetjes te krijgen.
  
  Het raam was te klein om naar binnen te klimmen. Het moest de deur worden.
  
  Ik sloop naar het struikgewas achter het gebouwtje en begon te hoesten, aanvankelijk zacht, daarna met toenemend kabaal als iemand met een ernstige rokerskuch. Net toen ik begon te denken dat de schildwacht doof was, stak hij zijn hoofd om de hoek.
  
  Ik hoestte weer en maakte schrapende geluiden met mijn voeten in het struikgewas. De schildwacht bracht zijn karabijn naar zijn schouder. Ik hield mijn adem in en bleef roerloos liggen. Hij liet het wapen zakken en deed een paar aarzelende stappen in mijn richting. Plat op mijn buik kronkelde ik geruisloos naar rechts. De schildwacht bleef staan. Ik haalde het kleine automatische pistool uit mijn broeksband en gooide het tussen de struiken waar ik had gelegen. De schildwacht kwam, met de karabijn in de aanslag, snel in beweging, maar in de verkeerde richting. Ik wist dat het op het nippertje zou zijn, maar dit was mijn beste kans; ik kwam overeind, deed een paar rennende stappen, en dook op zijn rug.
  
  Mijn polsen brandden en bloedden nog, dus het zware mes
  
  gleed niet soepel naar binnen; terwijl ik het in zijn rug ramde, greep ik naar het trekkerhuis van de karabijn en voelde dat de schildwacht zijn vinger kromde. Net toen ik dacht dat het te laat was, zag ik kans mijn eigen vinger achter de trekker te duwen, en terwijl hij zijn hoofd in mijn richting draaide, werden zijn ogen glazig. Hij viel onder me neer.
  
  Ik kwam moeizaam overeind, greep het heft van het mes en trok. Het kwam even moeilijk naar buiten als het naar binnen was gegaan, maar ook al had ik nu een beter wapen in de vorm van de karabijn van de schildwacht, ik wist dat ik het mes waarschijnlijk nodig zou hebben om de ankerlijn door te snijden als ik weer terugging naar de vleugelboot. Als ik dat haalde.
  
  Ik wachtte op de hoek van het gebouw en bekeek de werklui op het bouwgeraamte, glipte toen naar de deur. Ik had de slotenpikkers al in mijn hand, en het slot was niet ingewikkeld, maar met mijn rug naar de mannen daarboven leek het een eeuwigheid te duren om de deur open te krijgen. Eindelijk kon ik naar binnen gaan zonder gezien te worden, en ik was benieuwd wat ze daar aan het doen waren dat ze zo gepreoccupeerd waren.
  
  Achter het bureau ontdekte ik een kleine, vierkante schacht die in de betonnen vloer verdween. Metalen handgrepen daalden aan één kant af; ik klauterde een meter of dertig omlaag naar de bodem. Ik bevond me in een smalle gang die verlicht werd door een paar zwakke peertjes in het lage plafond, en ongeveer vijftien meter voor me uit bevond zich een dichte deur.
  
  Hun beveiliging was of slordig of ze waren zo dichtbij het uur nul dat ze zich er niet meer om bekommerden. In elk geval duwde ik tegen de deur en hij ging open; ik wierp me er door heen en bestreek de ruimte er achter met de karabijn.
  
  Ik bevond me in een ruimte die gevuld was met instrumenten, flitsende lichtpanelen en een klikkende rij computers. Vier mannen in khaki groepten samen rond een grote kaart op de tegenoverliggende muur, en terwijl ik geruisloos naar hen toesloop, zag ik er de contouren op van de oostkust van Florida tot aan Maryland.
  
  Tsoenganos was de eerste die me zag. 'Carter!' grauwde hij, en opnieuw moest ik het hem nageven: Zijn reflexen werden niet verdoofd door zijn verbazing. Hij dook naar rechts en tastte naar een karabijn die tegen een bureau stond; ik wilde hem niet doden - nog niet - dus mikte ik zorgvuldig en joeg een kogel in zijn schouder. Hij struikelde opzij en viel op de betonnen vloer terwijl het bloed zijn hemd bevlekte.
  
  De anderen zochten dekking; ik vuurde een schot op een van de mannen af en hij viel, al kon ik niet zien waar hij geraakt was. De andere twee waren achter de rij computers gedoken. Ik schakelde over op volautomatisch en vuurde op de hoge grijze kast; er volgde een bevredigende regen van vonken en de stank van brandend isolatiemateriaal.
  
  Ik draaide me weer om naar Tsoenganos - te laat. Hij had nu zijn eigen wapen in handen, en het was recht op mijn hoofd gericht.
  
  Terwijl ik naar de grond dook, hoorde ik zijn karabijn kraken en voelde een scherpe prik toen een kogel langs mijn nek schaafde. Ik rolde twee keer om eer ik stopte om te richten; ik had geen tijd om terug te schakelen op enkel schot, en met één druk op de trekker sloeg ik zes gaten in gezicht en borstkas van Tsoenganos.
  
  Er was geen tijd voor spijt; ik kwam overeind en liep naar de uitflakkerende rij computers.
  
  'Kom tevoorschijn!' brulde ik.
  
  Er kwam geen reactie van het overblijvende tweetal, maar ik hoorde hét geluid van een zware schoen die over de vloer schuifelde. Ik hurkte achter een metalen bureau en wachtte. De stilte werd onderbroken door de sputterende geluiden van de computers. Terwijl ik wachtte bekeek ik de grote kaart aan de muur en zag de rode speldenknoppen die ten noorden van Miami op de kust van Florida waren geprikt. Aanvankelijk meende ik dat de plek Cape Kennedy was, maar toen zag ik de Cape nog verder naar het noorden. Wat lag daartussen dat een geschikt doelwit vormde - en een doelwit waarvoor?
  
  Een van de zich schuilhoudende mannen besloot te proberen weg te komen en rende achter de computers vandaan om naar de karabijn van Tsoenganos te duiken. Ik legde hem neer met een schot in de knie, en zijn gil echode fel in de hoge ruimte. Hij rolde gekweld om en om en zijn gele huid veranderde in een goor grijs.
  
  Ik wachtte op de laatste man. Er bleef lange tijd stilte heersen eer hij iets zei.
  
  'Carter?'
  
  'Ja.'
  
  'Ik heb geen wapen.'
  
  'Kom tevoorschijn en laat het zien.'
  
  Er volgde een pauze, en toen verscheen een hand om de hoek van de computerkast. De hand was leeg.
  
  'Okay tot nu toe. Laat nu de rest zien.'
  
  Hij schuifelde tevoorschijn, met beide handen in de lucht. Het was de man die me voor Tsoenganos had geïdentificeerd.
  
  'Kom hier,' beval ik.
  
  Hij bewoog zich voorzichtig, alsof de vloer glad was. Toen hij op een dozijn passen afstand was, gebaarde ik hem te blijven staan.
  
  'Carter ... ik ben gewond.'
  
  'Oh ja?'
  
  'Mijn enkel. Misschien is hij gebroken.'
  
  'Dan heb je nog geluk gehad, vriend. En nu snel. Vertel me wat dit allemaal te betekenen heeft.'
  
  'Ik ... het is niets.'
  
  'Nee, natuurlijk niet.' Ik hief de loop van de karabijn op zodat hij op zijn gezicht wees. 'Probeer eens een ander antwoord, en het goeie, deze keer.'
  
  De man likte zijn lippen en zijn ogen gleden van de ene kant naar de andere. 'Ik ... ik mag niets zeggen.'
  
  Ik kon me geen spelletjes veroorloven, en schoot een kogel door de palm van zijn opgeheven hand. Hij gilde, met van angst wijd open ogen; toen hij probeerde zijn gewonde hand te pakken, bedreigde ik hem met de karabijn. Hij hield zijn handen in de lucht terwijl het zweet op zijn voorhoofd verscheen.
  
  'De volgende kogel gaat door de elleboog.' Ik wist niet zeker hoeveel schoten ik nog over had, maar durfde het niet te controleren.
  
  'Nee, nee!' hijgde de man. 'Ik zal het zeggen! Ik zal het zeggen!'
  
  Het was mijn eigen stomme schuld dat ik niet op de man lette die ik de knieschijf had geraakt. Hij had de andere karabijn eer ik besefte dat hij in beweging was gekomen, en waarschijnlijk kwam het alleen maar door de folterende pijn van zijn verwonding dat zijn eerste schot me niet raakte. Ik dook weer achter het bureau.
  
  Zijn tweede schot was honderd procent nauwkeuriger. De man die ik had ondervraagd schokte naar voren, stortte toen over het bureau en bijna op me, met een kogel in zijn nek. Terwijl ik het lichaam opzij duwde, hoorde ik nog een schot - toen stilte.
  
  Behoedzaam tuurde ik om het bureau heen, stond toen op. De laatste man lag dicht bij Tsoenganos, met de loop van de karabijn nog in zijn mond. Achter hem was de kaart aan de muur bespat met helderrood bloed. Eer ik iets anders deed, onderzocht ik de vier lijken. Toen ik me er van had overtuigd dat ze dood waren, bestudeerde ik de kaart. Het groepje speldenknoppen was op Palm Beach geprikt, wat me niets zei. Maar de dunne lijntjes die vanaf een kleine stip in de Bahama's op de kaart waren getrokken zeiden me des te meer.
  
  Ze voerden van Laatste Oordeelseiland naar het doelgebied - op één na. Dat ene lijntje strekte zich langs de kust helemaal uit in een rechte lijn die net ten zuiden van Cape Hatteras landinwaarts trok. Het kwam uit bij Washington, en ik vermoedde dat ze geen speldenknop nodig hadden gehad om dat doelwit te markeren.
  
  Ik doorzocht gehaast de vier bureaus in de kamer, maar vond niets bruikbaarders dan een paar blauwdrukken en enkele computerprint-outs die abracadabra voor me waren.
  
  Maar het was duidelijk dat dit een soort controlekamer was, en dat leidde tot de logische conclusie dat er hier op Laatste Oordeel iets aan de hand was.
  
  Met de kolf van de karabijn verbrijzelde ik alle meters en wijzers op de panelen, en ging terug naar de schacht die naar het kantoor voerde. Ik rende de deur uit en dook in het struikgewas zonder door iemand op het bouwgeraamte gezien te worden.
  
  De vleugelboot lag waar ik hem had achtergelaten en ik reed rustig op het anker. Ik hakte met het botte mes op de lijn tot hij doormidden was, startte toen de motor en trok langzaam van de kust weg tot het veilig was vol gas te geven. Ik voer terug naar Herrijzeniseiland en koerste af op het strand dichtbij het hotel.
  
  Ik liet de boot wegdrijven, waadde aan land en liep naar de zijdeur die Cheena me had getoond. Pas toen ik voor mijn kamer stond besefte ik dat ik mijn sleutel niet bij me had, dus ik moest opnieuw mijn slotenpikkers gebruiken; deze opdracht was bezig een herhalingscursus in het openen van sloten te worden.
  
  Ik trok mijn zwembroek uit, nam een douche, smeerde wat zalf op mijn verbrande polsen, en onderzocht de kogelschram in mijn nek. Het was een lelijke maar oppervlakkige wond; ik plakte er een pleister op en trok een donkere coltrui en broek aan.
  
  Het leed nu geen twijfel; Wilhelmina en Hugo kwamen uit hun schuilplaats. Ik laadde de Luger, stopte hem in de zacht leren schouderholster, bond toen de stiletto op mijn linker onderarm. Over alles trok ik het lichtblauwe jasje aan. Ik keek op mijn horloge dat ik in mijn kamer had laten liggen. Het viel moeilijk te geloven dat de avond nog zo jong was.
  
  Aan de balie beneden haalde ik mijn kamersleutel op, liep langs de liften en keerde op mijn schreden terug naar het casino. Er was zoals gewoonlijk maar weinig publiek, maar dat interesseerde me niet; ik liep door naar het cabaret.
  
  De komiek stond op het toneel, wat betekende dat Cheena pas over ongeveer een half uur zou optreden. Ik wist niet of ik zo lang kon wachten eer ik contact legde; ik wist niet eens of ze die avond wel zou werken. Ik bestelde een drankje, wachtte tot de barkeeper bezig was aan de andere kant van de bar, en ging snel de deur door die achter het toneel uitkwam.
  
  Via een korte trap bereikte ik een smalle gang tussen stapels dozen en een rij kleedkamerdeuren. De Libanese acrobaten waren in de benauwde ruimte bezig met hun warming-up, maar ze keken niet naar me toen ik langs kwam.
  
  Ik probeerde drie deuren eer ik de kleedkamer van Cheena vond. Ze zat voor een spiegel en droeg slechts het broekje van haar verenkostuum. Ik glipte naar binnen met Wilhelmina in mijn hand.
  
  'Geen kik,' siste ik, terwijl ik haar de Luger liet zien.
  
  Haar ogen sperden zich wijd open toen ze zich omdraaide om me aan te kijken. 'Nick!' hijgde ze.
  
  'Jawel. Hou je handen zo dat ik ze kan zien.'
  
  Ze wilde opstaan, haar armen naar me uitgestrekt. 'Oh, geloof me, Nick, ik had er geen idee van dat ze je zouden doden - proberen je te doden!'
  
  'Natuurlijk niet. Sta op. Trek iets aan.'
  
  Ze kwam langzaam overeind, alsof ze aan een touwtje zat.
  
  'Iets aantrekken?' Daar was het oude lachje weer - bijna. 'Daar hebben we geen tijd voor, schat. Schiet op nou, anders leg ik je hier ter plekke neer.'
  
  Cheena bleef roerloos staan en keek in mijn ogen; wat ze daar zag overtuigde haar er van dat ik geen grapjes maakte. Ze pakte een jas van haar stoel en trok hem aan. Het was mijn badjas.
  
  'Waar gaan we heen?' vroeg ze, en haar stem trilde enigszins.
  
  'Is er hier een achteruitgang?'
  
  'Ja.'
  
  'Die nemen we dan.'
  
  We liepen de gang door, gingen door een achterdeur naar buiten en stapten naar de nu bekende zijdeur. Cheena liep met opgeheven hoofd en keek niet om, terwijl ik een paar passen achter haar bleef. Bij de trap bleef ze staan en keek om.
  
  'Naar jouw kamer?'
  
  'Hoe raadje het zo.'
  
  'En kon je niet eens tot na de show wachten? Wat lief van je.'
  
  'Schiet op.'
  
  In de kamer duwde ik haar op het bed neer, hard genoeg om haar een beetje pijn te doen. Haar ogen waren een moment vervuld van twijfel, toen begonnen ze weer te dansen.
  
  'Je bent dus aan ze ontkomen. Daar ben ik zo blij om, Nick.'
  
  'Schei uit. Wat heeft die toestand op Laatste Oordeel te betekenen?'
  
  'Dat... dat weet ik echt niet.'
  
  Ik richtte Wilhelmina op haar gezicht. 'Probeer het nog een keer.'
  
  Ze liet de badjas van haar schouders glijden. Ik maakte een beweging met mijn linkerarm en liet Hugo in mijn hand glijden, op een manier zodat ze het kon zien. Dat drong tot haar door.
  
  'Je zou het niet...'
  
  'Ik heb niet veel tijd, schat. Geef antwoord.'
  
  Ze liet haar hoofd zakken en snikte in haar handen. 'Mijn vader, Nick. Hij zit in een kamp. Als ze te weten komen dat ik het verteld heb ...'
  
  'Er zitten een hoop vaders in kampen,' zei ik hardvochtig. 'Praten. Nu.'
  
  Ze hief haar gezicht op, en de tranen waren echt.
  
  'Eerlijk, Nick, ik weet er niet veel van. In het begin zeiden ze dat ze er iets aan deden om mijn land te bevrijden, maar ik heb al een poos geleden beseft dat dat een leugen was. Toen ze me gisteravond bijna vermoordden ...'
  
  'Bijna. Dacht je dat ze het echt zouden hebben gedaan?'
  
  'Wie zal het zeggen? Ik was nog nooit op Laatste Oordeel geweest; ze hadden gezegd dat ik niet in de buurt mocht komen.'
  
  Ik aarzelde; het maakte niet veel uit of ze loog of niet, want ik wist al genoeg van Laatste Oordeel.
  
  'Je moet me geloven, Nick.' Er klonk nu een toets van hysterie in haar stem; dat was uitstekend.
  
  'Hoe hielp je hen? Wat was jouw taak?'
  
  'Ik heb niet veel gedaan; ze zeiden alleen maar dat ik iedereen moest melden die vragen stelde.'
  
  'Zoals ik?'
  
  'Ik heb ze nooit iets over jou verteld.'
  
  'Natuurlijk niet.'
  
  'Zelfs Angela niet?'
  
  Cheena liet haar hoofd weer zakken en haar dikke haar bedekte haar gezicht. 'Ze heeft niets gevraagd. Helemaal niets. Toen die mannen vanavond die kamer binnenkwamen, was ik net zo verbaasd als jij.'
  
  'Wie had je naar Doublé Cay gestuurd?'
  
  'Mijn impresario. Dat zweer ik op het graf van mijn moeder.' Ze sloeg haastig een kruisje. 'Ze kwamen naar me toe toen ik hier één, twee maanden was. Ze zeiden dat ze van mijn vader wisten, ze zeiden dat ze wilden helpen mijn land te bevrijden. Maar later begreep ik dat ze hadden gelogen, omdat ze zeiden dat mijn vader gedood zou worden als ik niet deed wat ze zeiden.'
  
  Hier schoot ik niets mee op. 'Okay. Laten we zeggen dat ik je geloof. Vertel me nu dan hoe ik in De Dubloen kan binnenkomen. En ik bedoel niet door het hek.'
  
  Ze keek op en beet op haar lip. Tenslotte knikte ze. 'Er is een manier ...'
  
  Ik liet haar achter nadat ik haar had gebonden met repen van een laken en de ceintuur van mijn badjas, ging de achtertrap af, en liep snel langs het strand naar de ingang van de tunnel die naar de lagune leidde. Ik moest vanavond minstens nog één keer zwemmen, maar ditmaal zou ik wapens bij me hebben waar ik me op kon verlaten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Tijdens de Drooglegging had De Dubloen dienst gedaan als een voornaam doorgangspunt voor rumsmokkelaars, en in die tijd was het traliehek dat de inham afsloot geïnstalleerd, evenals de verborgen knoppen waarmee het aan beide zijden kon worden geopend. Toen Grady Ingersoll de eilanden had gekocht, had hij het systeem intact gelaten, zelfs nadat de afstandsbediening was aangebracht waarmee vanaf de vleugelboten werd gewerkt. Dat was geen slordigheid; soms liet Ingersoll andere boten toe in de lagune die niet met knoppen waren uitgerust. Maar het was onmogelijk de knop te bereiken van een andere plaats dan vanaf een boot in de inham - of bijna onmogelijk.
  
  De knop was een kleine stip aan de zijkant van de voetbrug, iets lichter gekleurd dan de rest van het bouwsel van steen en beton. De enige manier om er bij te komen was om over de rand te klauteren en de hand naar de knop uit te steken terwijl je je in het water liet vallen. Cheena had me verteld dat ze het vaak had gedaan tijdens het beginstadium van haar verhouding met Angela, toen ze diskreet moesten zijn omdat Angela nog steeds min of meer optrad als de minnares van Ingersoll. Tegenwoordig maakte het niet uit; de smaak van de miljardair was meer exotisch geworden.
  
  Ik ging op de brug liggen, overtuigde me van de plaats van de lichte vlek, en schoof naar voren; de ruwe stenen plukten aan mijn jasje. En toen liet ik me vallen en in mijn val ramde ik met de muis van mijn hand tegen de lichte vlek, dook toen in het water.
  
  Toen ik bovenkwam, kon ik niets zien, maar toen mijn ogen aan de schemering gewend begonnen te raken, zag ik net het hek dat omhoog kwam in de tunnel. Ik had twintig seconden om er doorheen te komen, en het was uitgaand getij.
  
  Het was een krachtig getij, en mijn kleren belemmerden me ernstig. Na ruim de helft van de toegemeten tijd verploeterd te hebben, was ik nog steeds niet in de buurt van het kritieke punt. Ik haalde diep adem, en dook met mijn hoofd en armen onder en begon zo hard mogelijk te zwemmen. Ik kon niet zien hoeveel vorderingen ik maakte, maar ik bleef doorzwemmen tot het klokje in mijn hoofd me vertelde dat de tijd verstreken moest zijn. Behoedzaam hief ik mijn hoofd op - en voelde de puntige ijzeren staven langs mijn enkel schrapen.
  
  Mijn enkel zat klem tussen twee staven, en ik voelde dat ik naar beneden gesleurd werd. Ik draaide wild, greep de klem zittende voet en trok. Er kwam beweging in, maar niet voldoende. Het hek bleef naar de bodem van de inham zakken. Ik zag kans adem te halen net eer mijn hoofd onder ging, probeerde toen rustig te werken terwijl het donkere water zich boven mijn hoofd sloot.
  
  Paniek werd bijna mijn ondergang, maar net toen ik woest om me heen begon te slaan, hield ik mezelf voor wat me nog te wachten stond als ik me uit deze nesten had gewerkt, en er stroomde een soort kalmte door me heen. Het was bijna alsof ik er in was geslaagd ver onder de oppervlakte adem te halen terwijl ik methodisch aan de gang sloeg om mijn enkel los te maken. Toen hij eindelijk losschoot dreef ik omhoog, en toen ik de avondlucht op mijn gezicht voelde, weerstond ik de aandrang om naar adem te snakken en te sputteren. Ik zwom langzaam naar de verticale stenen oever van de lagune en trok me aan land.
  
  Nadat mijn ademhaling weer normaal was geworden, ontlaadde ik de Luger en veegde de patronen zorgvuldig droog aan een palmblad. Toen duwde ik ze terug in het magazijn en schoof dat in de kolf.
  
  De overblijvende twee vleugelboten dansten als deinende geesten aan hun meertouwen. Er was niemand in de buurt van de boten te zien; kennelijk hield Ingersoll - of de Intieme Zes, wie deze operatie ook in werkelijkheid mocht leiden - de veiligheidstroepen bij de hoofdingang en rond De Dubloen zelf. Dat kwam me voorlopig goed uit, maar het zou de problemen vergroten als ik dichter bij het huis kwam.
  
  De toegang tot de ondergrondse gang was makkelijk te vinden; Ik liep snel in de richting van de herberg, kwam bij de trap, en ging behoedzaam naar boven. Rechts van me lag de smalle gang die naar de deur liep van de kamer waar Angela en Cheena bijna om me gevochten hadden. Aan de andere kant liep een tweede trap naar boven. Het was de logische route, dus volgde ik hem. Toen ik boven kwam, ontdekte ik dat ik gelijk had gehad - maar het was een doodlopende weg.
  
  Een stalen deur versperde de doorgang, een massief ding met slechts een klein kijkgaatje. Ik hoopte dat ik buiten het beperkte doorzicht van het kijkgat bleef terwijl ik naar de deur sloop. Het had geen zin te beproeven of hij op slot zat; dat moest wel.
  
  Uit een jaszak haalde ik het kleine pakje dat in mijn zwembroek was ingenaaid. De lap rond het pakje ontplooide zich zonder moeite, en veranderde in een koord van bijna drie meter lengte. In het pakje zat een flink brok explosief spul; ik drukte het voorzichtig tegen de rand van de deur, duwde er toen de kleine op een vlam werkende ontsteker in. Het koord was een snelle lont; ik liet het ding langs de trap zakken.
  
  Na hem te hebben aangestoken sprong ik omlaag naar de begane grond, rende een hoek om en haalde het maar net. De explosie was een oorverdovend geraas in het stevig geconstrueerde stenen gebouw, en de muren en vloer trilden enkele seconden lang. Toen ik langs de trap omhoog tuurde, zag ik dat de deur wijd open aan zijn scharnieren hing.
  
  Ik bleef waar ik was.
  
  Ze kwamen op me afrennen, Trein voorop, gevolgd door de twee nog resterende mannelijke leden van de Intieme Zes. Ik dook weg; de rook was nog dik genoeg om me aan hun blik te onttrekken, maar mijn snelle verkenning had me geleerd dat ze alle drie met een pistool gewapend waren.
  
  Ik liet Trein en de volgende man passeren, en bleef onder de trap uit het gezicht. De andere langharige man in donker pak ging de andere kant uit, buiten mijn bereik. Ik had toen de trap op kunnen gaan, maar ik wilde hen niet in mijn rug hebben. Daarom liep ik de gang in en haastte me achter Trein en de andere man aan.
  
  Ik haalde de metgezel van Trein snel in; hij draaide zich net om toen we van aangezicht tot aangezicht kwamen in de donkere gang. Zijn pistool kwam omhoog, maar Hugo was een fractie sneller; het mes doorboorde zijn keel en kwam er in zijn nek uit. Hij viel neer met slechts een verbaasd gorgelend geluid.
  
  Na het pistool uit zijn slappe hand gerukt te hebben, draafde ik naar de gang en wachtte. Vroeg of laat moest Trein terugkomen, en ik hoopte dat hij dezelfde weg zou volgen. Het verbaasde me geen kabaal te horen, maar toen herinnerde ik me dat het oude gebouw als een fort was gebouwd; wat mij als een donderslag voorkwam, hadden de bewakers buiten waarschijnlijk niet eens gehoord.
  
  De tijd verstreek te snel; ik keek op mijn horloge. Het was bijna middernacht, en toen ik me herinnerde wat Wilf me in de vleugelboot had verteld, namelijk dat het te laat was om hen tegen te houden, kreeg ik het onbehaaglijke gevoel dat dit een veelbetekenend tijdstip kon zijn. Misschien had ik hun controlekamer buiten werking gesteld, maar was dat voldoende? Ik kwam tot de conclusie dat ik niet langer kon wachten. Geruisloos ging ik de trap op naar de losgerukte stalen deur en tuurde door de opening. Ik keek door dichte rook in een soort voorkamer die klein en geheel kaal was, met een deur recht tegenover me. Ik liep er, met Wilhelmina paraat, naar toe.
  
  'Wie is daar?' Het was Angela's stem die uit een luidspreker klonk. Er zat geen kijkgat in deze deur, maar ik herinnerde me dat overal op het terrein de televisiecamera's van een gesloten circuit hingen. Het kwam door de rook die nog in de kamer hing dat ze me niet herkende - of anders had de ontploffing de kamera hier beschadigd. Hoe dan ook, het was een bof.
  
  Ik hield mijn hoofd laag en kraakte schor: 'Ik ben het, Trein. Doe open!'
  
  'Het wachtwoord, Trein ...'
  
  'Verdomme, ik ben gewond! De schoft is ontsnapt. Laat me er in!'
  
  Er volgde een stilte, en ik was benieuwd of ik te veel gezegd had - en toen ging de deur langzaam op een kier open.
  
  Ik wierp mijn schouder met volle kracht tegen de deur. Eén ogenblik was mijn hele rechterzij verdoofd door de klap, en de deur ging maar enkele centimeters open eer hij abrupt stilhield. Ik drukte me door de opening en zocht met de loop van de Luger naar Angela.
  
  Ze zat op de vloer, met gespreide benen en opengesperde ogen. In haar lange paarse jurk en met het verwarde haar leek ze op een groot kind dat onverwacht was gevallen.
  
  'Jij!' zei ze fluisterend.
  
  'Jawel. Sta op. Vlug wat!'
  
  Ze stond op en liet haar handen zien zonder dat het haar gezegd werd. Ik fouilleerde haar ruw en zag geen enkele plek over het hoofd waar een wapen verborgen kon worden. 'Ik heb geen vuurwapens nodig,' zei ze kalm.
  
  Ik grinnikte. 'Dat zal wel niet, nee. Okay, Angela - breng me bij je aanvoerder.'
  
  Ze haalde haar schouders op en ging me voor door een brede hal met zulke weelderige tapijten dat mijn kamer in het hotel in vergelijking sjofel leek. Zachte indirecte verlichting bescheen de met fluweel bedekte muren alsof die een innerlijke gloed van zichzelf bezaten. Er stonden hier en daar antieke stoelen en sofa's, zelfs een paar harnassen die de wacht schenen te houden bij de gebeeldhouwde dubbele deuren aan het eind van de gang.
  
  'Hier naar binnen,' zei Angela gebarend.
  
  'Na jou.' Ik boog.
  
  Ze duwde de deuren open. We bevonden ons in een enorme kamer met een hoog plafond, gedeeltelijk ingericht met nog meer antiek, gedeeltelijk ultra-modern. Boven ons bood een enorm bovenlicht uitzicht op de sterren, en rechts zag ik het observatieraam dat uitkeek op de 'orgiezaal.' In een op een troon lijkende stoel zat, voornamelijk in schaduwen gehuld, een oude man. Ik duwde Angela voor me uit en liep naar hem toe.
  
  'Meneer Ingersoll,' zei het meisje zacht.
  
  De oude man draaide zijn hoofd een stukje, net voldoende om te zien dat het hetzelfde gezicht was dat ik eerder die avond van beneden af had gezien. Hij fronste toen hij me zag, en zijn grote handen omklemden de leuningen van zijn enorme stoel.
  
  'Wie is dat?' Zijn stem was kribbig.
  
  'Nick Carter. We hebben u over hem verteld.'
  
  Ingersoll aarzelde, en zijn vingers gleden geagiteerd over de leuningen. 'Hij moest gedood worden.'
  
  'En dat is kennelijk niet gebeurd.' Ik ging naast Angela staan en duwde de Luger in haar zij. 'Je spelletje is afgelopen.'
  
  Opnieuw een lange aarzeling eer hij iets zei, en de vingers fladderden. 'Mijn ... spelletje?'
  
  De woorden pasten niet helemaal bij de manier waarop zijn lippen bewogen, als een film die verkeerd is nagesynchroniseerd. Ik liep dichter naar de stoel toe. Hij glimlachte zwak, en zijn mond bewoog slap. 'Wat wil je hier?'
  
  Het was mijn beurt om te fronsen, want nu ik vlak voor hem stond, had ik durven zweren dat zijn stem van ergens uit zijn achterhoofd kwam.
  
  Ingersoll was niet geïnteresseerd in een antwoord op zijn vraag. Zijn glimlach veranderde abrupt in een grijns van volmaakte zelfverzekerdheid - net toen mijn arm werd gegrepen en zo heftig van Angela weggedraaid dat hij bijna uit de kom schoot.
  
  Ik werd hard omgerukt; een vuist ramde in mijn gezicht. Verdoofd struikelde ik achteruit, maar de verlammende greep op mijn pistool verslapte niet. Het was Trein die me vasthield, en zijn donkere gezicht grijnsde triomfantelijk in het mijne. Achter hem hield de tweede man in donker pak zijn pistool op mijn hart gericht.
  
  Ik liet Wilhelmina op de grond vallen; de Luger maakte niet meer geluid op het tapijt dan Trein en de ander hadden gemaakt toen ze me beslopen.
  
  Ingersoll kwam onmiddellijk uit zijn stoel en bewoog zich met een energie en precisie die een ogenblik tevoren volkomen hadden ontbroken. 'Uitstekend gedaan, heren,' zei hij. 'En nu we Nick Carter weer hebben, moeten we er voor zorgen dat hij deze keer niet ontsnapt.'
  
  Mijn mond viel waarschijnlijk open van verbijstering toen ik luisterde naar de man die Ingersoll werd genoemd; de stem die ik nu hoorde was volslagen anders.
  
  Ingersoll grinnikte. 'Je schijnt verbaasd te zijn, Carter.'
  
  Ik knikte.
  
  'Natuurlijk. Wie niet, als ze zouden horen dat ik niet de echte Grady Ingersoll ben?'
  
  'Wie ben je dan?'
  
  De man haalde zijn schouders op. 'Oh, je kunt me een vervanger noemen.'
  
  'En de echte Ingersoll?'
  
  'Had je dat nog niet geraden? Zijn al jullie veiligheidsmensen daar nu nog niet achter? Waarom zou jij hier anders rondsnuffelen?'
  
  'Is hij dood?'
  
  'In zekere zin.'
  
  'Wat wil dat zeggen?'
  
  'Kom mee, dan zal ik het je laten zien.'
  
  Hij ging me voor naar een alkoof aan de andere kant van de zaal, langs rijen elektronische apparaten die blonken en gestaag zoemden. Voor twee tot de grond reikende fluwelen gordijnen bleef hij staan, keek naar mij om - en trok de gordijnen opzij.
  
  Ik keek weer naar Grady Ingersoll, tot in alle details gelijk aan de man die naast me stond. Maar de andere Ingersoll stond rechtop in een doorzichtige container, en zijn gezicht en lichaam werden gedeeltelijk aan het gezicht onttrokken door een kolkende nevel. Zijn ogen waren gesloten, en hij was gekleed in iets dat op een ziekenhuisnachthemd leek. 'En, Carter?' vroeg Ingersoll - of wie hij ook was. 'Mijn oosterse collega's hebben me verteld dat jij een zeer slimme figuur bent...'
  
  'Bevroren?'
  
  Ingersoll - ik kon hem net zo goed bij die naam blijven noemen, omdat ik nooit achter een andere naam ben gekomen - knikte. 'Precies. Je weet natuurlijk iets van cryogenika af.'
  
  'De techniek om mensen levend te bevriezen.'
  
  'Ontwikkeld om mensen als Grady Ingersoll' - hij boog naar de doorzichtige container - 'de hoop op onsterfelijkheid te bieden. Als een man met miljarden dollars aan een ongeneeslijke ziekte lijdt, kan hij via de cryogenika in een toestand van opgeschorte animatie worden gebracht tot de medische wetenschap een genezingsmethode heeft gevonden. Erg eenvoudig, vind je niet?'
  
  'En jij bent dus zijn plaatsvervanger? Tot hij genezen kan worden?'
  
  'Precies. In dienst genomen en nauwgezet opgeleid door meneer zelf, onder voorwaarden van opperste geheimhouding. Zelfs zijn naaste medewerkers wisten niets van de ziekte, of van mijn rol om het rijk van Ingersoll te leiden tot hij zelf in staat zou zijn het weer over te nemen.'
  
  De stukjes van de puzzel begonnen nu snel op hun plaats te vallen. 'De stem. Hoe doe je dat?'
  
  Ingersoll gebaarde naar de elektronische uitrusting. 'Mijn mentor - of moet ik zeggen voorganger? - was zoals je waarschijnlijk weet veel meer dan een geld verdienende machine; hij was bovendien een wetenschappelijk genie. Ook ik heb enige bescheiden ervaring in bepaalde toegepaste wetenschappen, en samen hebben we een computerstem voor mij ontworpen. In die geheugenbanken zijn vele duizenden woorden en zinnen opgeslagen die onmiddellijk beschikbaar zijn, allemaal op de band gezet door Ingersoll, met zijn helaas niet te imiteren stem. Met behulp daarvan kan ik door de telefoon spreken of een toespraakje houden; ik kan, met bepaalde beperkingen, zelfs een gesprek van aangezicht tot aangezicht voeren, zoals je een paar minuten geleden hebt gemerkt.'
  
  Ik was geïmponeerd, en zorgde er voor dat hij dat merkte. 'Dat is ongelooflijk,' zei ik.
  
  'Ja. Het is jammer dat de wereld het nooit te weten zal komen - tenminste niet eerder dan dat ik verdwenen ben.'
  
  'Hoe bedoel je?'
  
  'Kom, kom, Carter, dacht je echt dat ik, nu ik deze positie heb bereikt, dat levende lijk daar weer op gang zou brengen?' Hij liet de gordijnen met een verachtelijk gebaar vallen en sloot de aanblik van de echte miljardair af. 'Eer ik mijn vertrouwde medewerkers hier verzameld had, was ik de enige die de waarheid kende. De enige in de hele wereld!'
  
  'Maar... vertrouw je deze mensen?'
  
  'Natuurlijk. Ze hebben een veel hoger doel dan alleen de beheersing van een financieel imperium, en ik help hen daarbij.'
  
  'Wat is dat voor een doel?'
  
  Ingersoll zwaaide met een dikke vinger onder mijn neus. 'Kom, kom, Carter, je wilt te veel weten.'
  
  'Waarom ontdoen we ons niet van deze vent in plaats dat we hier staan te kletsen?' gromde Trein. 'Hij is veel te listig om risico's met hem te nemen.'
  
  'Misschien willen jullie horen wat ik al te weten ben gekomen,' zei ik snel.
  
  Ingersoll keek van mij naar Trein, en toen weer naar mij. 'Ja,' zei hij langzaam, 'vertel ons eens wat je van ons weet.'
  
  'Voornamelijk dat jullie op Laatste Oordeelseiland bezig zijn een soort raketinstallatie aan te leggen.'
  
  Zijn wenkbrauwen schoten omhoog. 'Bezig zijn met het aanleggen, Carter? Als je aangelegd zegt, heb je gelijk.'
  
  'Bedoel je dat hij klaar is om gebruikt te worden?'
  
  'Natuurlijk.'
  
  'Meneer Ingersoll,' gromde Trein waarschuwend.
  
  'Oh, maak je geen zorgen. Carter heeft zich zo fraai binnengedrongen in de beruchte privacy van Ingersoll dat het minste wat we kunnen doen is hem het een en ander over onze operatie te vertellen - eer we hem permanent het zwijgen opleggen.'
  
  Ik had het goed geraden; hij was een prater, en brandde van verlangen zijn slimheid te etaleren. 'Het lijkt me dat je vertrouwde medewerkers jou niet vertrouwen, Ingersoll,' zei ik. 'Oh, dat is bepaald niet het geval.' Hij maakte een weids gebaar. 'We hebben elkaar allemaal nodig; we vormen een volmaakt team, een ongeëvenaarde combinatie van idealisme en technische bekwaamheid. Om van het geld nog te zwijgen, natuurlijk.'
  
  'Idealisme?' Ik keek naar Trein, wiens woedende blik niet veranderde. 'Dit langharige tuig?'
  
  'Tuig? Kom, deze jongemannen - en de jongedame - zijn toegewijd aan een wereld van vrede en voorspoed voor iedereen, nadat ze het vagevuur van twijfel, afwijzing en loutering hebben ondergaan.'
  
  'Ik volg je niet.'
  
  'Nou, neem Trein, bijvoorbeeld. Hij is afgestudeerd aan West Point, en werd meer dan zes jaar geleden tijdens actie in Vietnam vermist. Zijn daarop volgende ervaringen in Hanoi en noordelijker gelegen plaatsen, waren zeer verlichtend, is me verteld. Frank daar is in West Duitsland uit het leger gedeserteerd - het is onnodig te zeggen dat hij door de hoogste principes werd geleid - en is tenslotte in het Verre Oosten terecht gekomen. Angela leidde een groep vrijwilligers om de suikeroogst in Cuba te helpen binnenhalen, en kwam tot de conclusie dat ze veel meer voor de zaak wilde doen dan suikerriet snijden. Arthur...waar is Arthur?'
  
  'Dood,' zei Trein botweg. 'Deze vent heeft hem vermoord.' Ingersoll keek me met half geloken ogen aan. 'Was dat nodig, Carter?'
  
  'Het leek me op dat moment een goed idee.'
  
  'En Kevin? Wilf?'
  
  'Die stonden op het punt me een enkele reis naar de bodem van de oceaan te bezorgen. Daar heb ik ze van teruggehouden.'
  
  'Hmmm. Je hebt mijn staf vanavond wel gedecimeerd, hè?' Ik zei niets.
  
  Ingersoll trok een horloge uit zijn vestzak - dat soort pakken droeg hij - en fronste naar de wijzerplaat. 'Het lijkt me niet dat het nuttig zou zijn je te vragen hoe veel van je collega's op de hoogte zijn van wat jij te weten bent gekomen.' Hij wachtte niet op mijn antwoord. 'Maar dat doet er niet toe. Onze plannen zullen eenvoudig enigszins gewijzigd moeten worden.'
  
  'Hoezo?' Ik voelde Treins zware gestalte achter me, en Franks pistool terzijde van me was roerloos.
  
  'Kom. Ik zal het je laten zien.' Ingersoll liep naar de ruimte waar de elektronische apparatuur stond. Hij draaide aan een wijzer en er werd een scherm verlicht met een gedetailleerde luchtfoto er op. 'Daar ligt, zoals je kunt zien, het eiland Laatste Oordeel. De constructie van mijn nieuwe hotel verloopt erg traag, maar dat komt omdat het geen hotel is. Zie je die verticalen binnen in?' Hij wees op een aantal minieme stippen in het skelet van het werk in aanbouw. 'Er zijn er achttien van - en in elk van de achttien, die hol zijn, bevindt zich een raket. Met beperkt bereik, dat geef ik toe, maar slim gericht, dacht ik.'
  
  Ik wilde hem vertellen dat ik wist waar ze op gericht waren, maar hield me in. 'Oh ja?'
  
  'Ja. Palm Beach. Nauwelijks het meest gevoelige militaire doelwit, wel?'
  
  'Nee.'
  
  'Maar...denk eens na. Als ik het sein geef, zal die speeltuin van miljonairs overspoeld worden door hoogst explosieve raketten. Oh, geen atoomwapens, Carter. We hebben de onderdelen het afgelopen jaar één voor één hier gebracht, en dankzij het vernuft van onze geelhuidige vrienden - vergeet niet dat zij explosieven hebben uitgevonden - hebben we een behoorlijk arsenaal op ons kleine eilandje.'
  
  'Maar wat is de zin er van?'
  
  'Denk na: Een aanval die zonder precedent en daardoor onverwacht is, op een gebied waar de president van de Verenigde Staten toevallig net een werkvakantie houdt - overleg pleegt met de voornaamste contribuanten aan zijn campagne, een aantal van de rijkste en machtigste mensen ter wereld.'
  
  'En wat denk je daarmee te bereiken?'
  
  'Nou, we zijn van plan de Amerikaanse regering te dwingen onze voorwaarden te accepteren.'
  
  'Voorwaarden?'
  
  Ingersoll glimlachte bedroefd. 'Je bent op Cape Kennedy geweest, Carter. Je weet wat we willen. Als mijn vrienden in het Verre Oosten ook in het bezit zijn van het Driekopper-geleidesysteem, zullen ze de nucleaire evenknie zijn van de andere grootmachten.'
  
  'Dus je weet van het bestaan van de Driekoppen'
  
  'Als voornaamste aandeelhouder word ik uiteraard op de hoogte gesteld van alle nieuwe ontwikkelingen. Hoewel zelfs ik geen toegang tot de details had.'
  
  Ik knikte. 'En wat schiet jij hier mee op?'
  
  'Oh... een gevoel van iets bereikt te hebben dat met geld niet te koop is. Misschien zal ik eens herdacht worden als de grootste vredestichter in de geschiedenis.'
  
  'En stel dat het je met je eerste aanval niet lukt? Als de strijdkrachten van ons land zouden besluiten hier te komen om jullie van de aarde te vagen?'
  
  'Oh, kom nou! Een eilandje bombarderen dat middenin een populair toeristengebied ligt, in een kolonie van jullie naaste bondgenoot?'
  
  Ik zag wat hij bedoelde. 'Maar wat gebeurt er als je je schot gelost hebt? Onze mensen zouden misschien op de been blijven en afwachten of je nog iets anders hebt.'
  
  'Oh, maar dat hebben we ook. Een atoomraket, Carter, die we uiteraard de Overtuiger hebben genoemd.'
  
  'Meneer Ingersoll, ik geloof dat we lang genoeg gepraat hebben.' Trein duwde me naar Frank toe. 'Laten we deze vent uit de weg ruimen zodat we verder kunnen gaan met de operatie.'
  
  Ingersoll knikte. 'Ja, je zult wel gelijk hebben.
  
  Dood hem snel, maar doe het buiten. Ik zal de controlebasis bellen.'
  
  Terwijl Trein me door de kamer duwde, zag ik dat Ingersoll een veldtelefoon van de haak nam en er in sprak. Hij wachtte, zei toen nog iets.
  
  'Tsoenganos! Waar zit je?' Zijn ronde, bleke gezicht stond perplex van woede.
  
  Ik bleef staan. 'Vergeet hem maar, Ingersoll. Hij is dood. En je controlekamer is buiten werking gesteld.'
  
  Ingersoll draaide zich fel om. Tegelijkertijd ving ik de blik op Franks gezicht op en zag dat de loop van zijn pistool trilde. Ik stapte achteruit, duwde mijn achterwerk tegen Treins maag, greep zijn arm, en tilde hem op. Hij vloog over mijn schouder op het moment dat Frank zich herstelde en de trekker overhaalde. De kogel sloeg in de forse Trein; ik probeerde naar de schutter te duiken, maar de inspanning om de lange man over mijn schouder te gooien had me uit mijn evenwicht gebracht. Ik struikelde, zakte op een knie, en keek in de ronde zwarte loop.
  
  Het zou leuk zijn om te kunnen denken dat Angela opzettelijk probeerde me te redden, maar het is waarschijnlijker dat ze probeerde op mijn rug te klauteren. Toen ik viel zeilde ze vlak langs me en in de vuurlijn van Franks pistool. De kogel doorboorde haar borst, kwam er aan de achterkant weer uit en miste me op een haar na.
  
  Ik struikelde over haar en bereikte Frank eer hij zich kon herstellen van de schok dat hij het meisje had geraakt. We vochten om het wapen en tolden de kamer door als een paar dronken dansers, eer ik zijn vinger kon breken. Hij gilde, en het pistool gleed in mijn hand.
  
  Frank zakte kreunend op zijn knieën en omklemde zijn hand. Ik sloeg hem bewusteloos met de kolf van het pistool, draaide me toen om naar Angela. Ze lag op haar buik en de lange jurk was tot boven haar knieën opgeschort. Ik rolde haar op haar rug. Haar oogleden knipperden, en ze keek naar me op. 'Nick,' murmelde ze - en haar ogen vielen voorgoed dicht.
  
  Ik stond snel op en keek uit naar Ingersoll. Er was geen spoor van hem te bekennen. Ondanks de afmetingen van de kamer waren er geen schuilplaatsen voor een man van zijn omvang - behalve achter de fluwelen gordijnen waar het bevroren lichaam zich bevond. Ik trok de gordijnen open. Er was daar geen levende Ingersoll te zien - en de semi-dode hoefde geen enkele hoop te koesteren nog eens tot leven te komen. De kogel die Angela had doorboord, had de doorzichtige container ook geraakt. En door het kleine gaatje stroomden de vriesdampen die voor altijd het onsterfelijkheidplan van de echte Ingersoll met zich meevoerden.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Een van de vleugelboten trok net weg van de oever toen ik uit de tunnel kwam. Ik vuurde met Wilhelmina een schot op de boot af, maar het was te donker om goed te kunnen richten. Een ogenblik later verdween de witte romp in de tunnel.
  
  Ik hoorde een kreet achter me, maar draaide me niet om. Blijkbaar kregen de bewakers buiten eindelijk door dat er iets niet klopte in De Dubloen. Ik rende naar de andere vleugelboot, gooide hem los, en startte de motor. Bij de toegang tot de tunnel moest ik op verschillende knoppen op het besturingspaneel rammen eer ik de juiste vond, en toen ik het vage silhouet van het hek omhoog zag komen, gaf ik gas.
  
  Ik was een tikje te snel; het hek was pas halverwege omhoog toen ik het bereikte. Ik dook en hoorde glas versplinteren en metaal scheuren toen het windscherm werd losgerukt. De boot verloor vaart, scheen zich toen te schudden, en stoof naar voren.
  
  In de verte ving ik een glimp op van de andere vleugelboot die op zijn metalen ski's in de richting van Laatste Oordeel koerste. Ik duwde de gashendel zo ver mogelijk naar voren, voelde de romp uit het water omhoog komen en de vleugels greep op het water krijgen. De boot danste over het oppervlak met een snelheid die me de adem afsneed - vooral zonder windscherm. Ingersolls boot zwenkte het kanaal tussen de twee eilanden in, en ik bleef achter hem.
  
  Ik verwachtte dat hij naar de steiger zou varen, maar in plaats daarvan koerste hij recht op de grote betonnen pier met het stalen skelet af. Zijn boot ramde de pier schampend en kaatste terug; Ingersoll worstelde om de macht over het stuur te behouden, bracht de vleugelboot weer naderbij, rekte zich in een wanhopige sprong naar de rand van de pier, trok zich op - en verdween vrijwel meteen vlak onder mijn ogen.
  
  Tijdens de jacht was ik een stukje op hem ingelopen, maar niet veel, en toen ik gas terugnam om rustig op de pier aan te varen, verloor ik alle winst die ik geboekt had. Ik klom op het voordek en sprong op het beton, dook weg onder de merkwaardig geconstrueerde metalen balken. Voorzichtig kwam ik overeind, met Wilhelmina in mijn hand. Er was geen spoor van Ingersoll te bekennen.
  
  Ik wist voor het moment niet wat te doen, en leunde tegen een van de balken. Hij leek licht te trillen, door de wind, dacht ik - maar toen voelde ik hem duidelijk bewegen! Ik stapte achteruit, en zag dat de hele vreemde wirwar ronddraaide, langzaam maar onmiskenbaar. 'Dat is het!' zei ik zacht, en dook de massa staal in.
  
  In het midden was een opening die op een stortkoker leek. Ik aarzelde een seconde, wierp me er toen in. Ik was in staat mijn val af te remmen door mijn handen ter weerszijden tegen de wand te plaatsen; onder me hoorde ik het gezoem van krachtige machines. Na een lange, trage glijpartij zag ik een lichtglimmer die sterker werd naarmate ik verder zakte. Op de bodem van de koker was een kale, effen plek; ik liet me zo geruisloos mogelijk vallen en keek om me heen.
  
  Ik bevond me te midden van een verwarrend samenstel van buizen en bouwbalken, met overal hydraulische bedrading rondom. Behoedzaam sloop ik naar de bron van het licht. Grady Ingersoll stond voor een paneel, draaide aan knoppen en keek naar wijzerplaten, terwijl zijn haar naar alle kanten uitstond en zijn gezicht glom van inspanning. Achter het paneel liep een tunnel, en als mijn richtingsgevoel me niet volslagen bedroog, wist ik dat die naar de controlekamer moest voeren die ik buiten bedrijf had gesteld. Wat betekende dat de knoppen die Ingersoll bediende een reserve-installatie vormden...
  
  Ik wilde over een breed gat in de betonnen vloer springen - en werd opeens rechtstandig in de lucht gehesen. Verbijsterd slaakte ik een kreet en probeerde van het enorme ronde voorwerp tussen mijn benen te springen. Maar het duwde me onverbiddelijk omhoog, rechtstreeks naar een stalen balk boven me.
  
  Abrupt hield het gegier van de machinerie op. En ik kwam tot stilstand. Ik klauterde van mijn zitplaats, liet me onhandig weer op de grond vallen en staarde recht in de loop van de karabijn in Ingersolls handen.
  
  'Je hebt het dus gevonden, Carter.' Hij hijgde en zijn borstkas zwoegde. 'Je schijnt alle hoeken en gaten van mijn operatie gevonden te hebben.'
  
  'Daar ziet het wel naar uit.'
  
  'Nou, dit is je laatste ontdekking. Laat het pistool vallen, wil je, ik wil hier niet moeten schieten.' Ik deed wat hij zei; Ik had evenmin behoefte aan een vuurgevecht, want met al dit metaal en beton om ons heen kon een missende kogel eeuwig blijven ricocheren.
  
  'Heb je hier je atoomraket?' Ik keek naar het ding dat me omhoog had gedrukt, en zag onder de neuskegel een lange, cilindervormige schacht die zich tot in het gat in de grond uitstrekte.
  
  'Jammer dat je dit niet hebt ontdekt eer het te laat voor je was.' Hij glimlachte, en zijn gezicht was vertrokken in het zwakke licht. 'Het is niets vergeleken bij jullie verfijnde raketten, maar hij kan het werk opknappen. Vaste brandstof, eenvoudig maar efficiënt mechanisme, en gericht op jullie hoofdstad.'
  
  'Het is jouw hoofdstad ook,' herinnerde ik hem.
  
  'Oh, nee. Mijn hoofdstad bevindt zich waar ik toevallig ben, Carter. Wat ben ik de Verenigde Staten schuldig, of trouwens n'importe welk land? Het enige wat ze willen hebben is mijn geld met hun smerige belastingen... '
  
  'Oh, schei uit,' snauwde ik. 'Je vergeet wie je bent.'
  
  'Oh, nee.' Hij glimlachte sluw tegen me. 'Ik ben Grady Ingersoll, de echte Grady Ingersoll - en jij bent de enige die iets anders kan beweren.'
  
  'Er zijn nog een paar jongens in leven in de herberg.'
  
  'Dan zal ik als het nodig is ook met hen afrekenen, maar ik geloof niet dat ze er belang bij hebben om te kletsen, Carter. Alleen jij.' Hij hief de karabijn op.
  
  Ik sprong opzij en wierp me op de grond. Als een idioot vuurde Ingersoll een salvo af, en het lood vloog in alle richtingen in het rond. Ik werd aan mijn hiel geschampt, en een tweede kogel kwam zo dichtbij dat ik mijn haar voelde oplichten.
  
  Toen ik een blik op Ingersoll waagde, scheen dat hij niet zo veel geluk had gehad. Hij zat op de betonnen vloer, zijn ogen wijd opengesperd van verbijstering en angst. 'Carter,' kraakte hij. 'Laat ze het me nu niet afnemen. . Hij viel zijwaarts om en bleef stil liggen.
  
  Ik knielde naast hem en lichtte een ooglid op. Hij bewoog niet, en er viel geen ademhaling te bespeuren. Na de karabijn opzij geschopt te hebben, controleerde ik het forse, zachte lichaam overal op verwondingen, maar zag niets. Met een zucht stond ik op. 'Het hart,' mompelde ik in de duistere stilte. 'Of wat dan ook.' Wat het ook was, ik zat met een lijk, en ik wilde het niet hier achterlaten.
  
  Het was een lange, grimmige klim omhoog in die stortkoker - wat natuurlijk de lanceerbuis voor de raket was - Ingersolls lichaam achter me aanslepend. Toen ik tenslotte de pier bereikte, bleef ik een paar minuten op het koele beton liggen om op adem te komen. Het was onwerkelijk om over het kanaal te kijken en de feestelijke lichten te zien op een paar grote boten aan de steiger, alsof er niets anders dan pret op Doublé Cay te beleven viel.
  
  Tenslotte stond ik op en keek neer op Laatste Oordeel. We waren ver genoeg landinwaarts om niet door de patrouille rende bewakers gezien te worden. Ik was benieuwd hoe lang het zou duren eer ze de vier lijken in de ondergrondse controlekamer vonden, besloot toen me er geen zorgen over te maken; dat was hun probleem.
  
  Een van de vleugelboten - die van Ingersoll, het windscherm was intact - werd door de kanaalstroming tegen de pier gedrukt, en ik tilde de dode man in de cockpit. Toen ik midden in het kanaal was, liet ik de boot drijven en dacht na over wat ik moest doen met de afkoelende vleesberg aan mijn voeten. Ik wilde hem niet in het water gooien; het zou het beste zijn als hij nooit gevonden werd.
  
  Ik koerste voor de laatste maal naar het verlaten stuk van Laatste Oordeel. Het zand was zacht, en met behulp van een afgebroken tak groef ik een graf dat hoogstwaarschijnlijk in geen jaren - zo ooit - gevonden zou worden. Toen voer ik naar Herrijzeniseiland, en overwoog in gedachten alle mogelijke volgende stappen.
  
  Toen ik bij het haventje kwam had ik mijn besluit genomen. Het was te riskant om een minuut langer op Doublé Cay te blijven dan nodig was, niet alleen vanwege de overlevende leden van de organisatie van de Intieme Zes - als ze me te pakken wilden nemen - maar ook vanwege het plaatselijk bestuur; ze zouden waarschijnlijk niet vriendelijk gestemd zijn over het bloedbad dat ik vanavond had aangericht, hoe gerechtvaardigd ik ook geweest was.
  
  Ik liet de boot naast Cheena's kleine speedboot uitdrijven en overwoog mijn volgende stap. Ik moest helemaal weg uit de Bahama's, wat Florida betekende. Ik had er geen idee van of de vleugelboot het zou halen op de brandstof die aan boord was... ik keek op naar de heuvel waar Herridge die ochtend had gestaan en dacht aan de Lear Jet die aan de andere kant van de landingsstrip was geparkeerd.
  
  Hij stond er, donker en stil in het afnemende maanlicht. Ik liep er heen, trok de wielblokken weg en maakte de tuilijnen los. Ik had geen tijd om de machine goed warm te laten draaien en de rest van de opstijgingprocedure keurig uit te voeren; het zou een kwestie zijn van de motoren warm genoeg te laten lopen om me omhoog te krijgen...
  
  'Was u van plan ergens heen te gaan, meneer Walton?' Ik hoefde me niet om te draaien om te weten dat Herridge achter me stond. 'Ik bewonder het toestel alleen maar.'
  
  'En u wilde het uitproberen.'
  
  Ik draaide me om en grinnikte, overwoog hoe ik hem onschadelijk kon maken. Er was geen pistool te zien, maar hij had zijn hand in zijn colbertzak. 'Ik geloof dat je me te pakken hebt,' zei ik.
  
  'Inderdaad. Misschien wilt u zo plotseling vertrekken na al die opwinding op Doublé Cay?'
  
  'Wat voor opwinding?' vroeg ik onschuldig.
  
  'Oh, ik zie een hoop dingen. Veel gedraaf binnen de muren van De Dubloen, een hoop geschreeuw. En die vleugelboten die de zee opstuiven, drie stuks in totaal. Ik zie er een aan de grond lopen achter het hotel, en ik zie u in een andere boot in de haven aankomen. Waar is de derde, meneer Walton?'
  
  'Hoe moet ik dat weten?'
  
  Herridge gniffelde zacht. 'En waarom zou u het mij ook vertellen? Okay, misschien moet meneer Nick Walton wel voorgoed van Doublé Cay verdwijnen. Stap in.' Hij gebaarde met zijn vrije hand naar het straalvliegtuig.
  
  Ik ging op de stoel van de tweede piloot zitten en besloot te wachten tot we in de lucht waren eer ik hem te pakken nam; dan zou het makkelijker gaan. Maar eer we de startbaan optaxieden haalde Herridge een stompe revolver uit zijn jasje en gaf hem aan mij.
  
  'Voor het geval u aan mijn motieven twijfelt, meneer Walton. Ik maak deel uit van de afdeling narcoticabestrijding van de Engelse regering, en ben uitgeleend aan de autoriteiten van de Bahama's. Mijn opdracht was om vast te stellen of Grady Ingersoll in verdovende middelen handelt. Ik heb zo'n gevoel dat dat er niet meer toe doet. Heb ik gelijk?'
  
  'Ik denk dat u morgen wel in staat zult zijn achter die muur te komen en het zelf te ontdekken.'
  
  'Dat is erg vriendelijk van u. Dank u.'
  
  Ik leunde achterover om van de vliegtocht te genieten.
  
  
  
  Hawk wachtte op me in zijn Spartaanse kantoortje aan Dupont Circle toen ik de volgende dag iets na de middag arriveerde.
  
  'Je vliegtuig uit Miami is anderhalf uur geleden geland,' begroette hij me. 'Waar heb je gezeten?'
  
  'Nou, ik had gezwommen in de kleren die ik aan had, en het leek me een goed idee me te verkleden eer ik hier kwam.'
  
  Hij knikte somber. 'En?'
  
  Ik ging nader in op het korte verhaal dat ik hem die nacht om drie uur telefonisch had gedaan. Hij luisterde zonder commentaar te geven tot ik uitgesproken was.
  
  'Wat denk je dat er met de rest van de organisatie zal gebeuren?' vroeg hij.
  
  'Ze ruimen de troep op en doen of er nooit iets gebeurd is, of Herridge en zijn mensen slaan toe eer ze iets doelmatigs kunnen doen. In beide gevallen neem ik aan dat u de autoriteiten op de Bahama's al hebt ingelicht over die raketbasis op Laatste Oordeelseiland.'
  
  'Langs indirecte kanalen is het hun toegespeeld. De hele zaak zal diskreet afgewikkeld worden.'
  
  'Natuurlijk.'
  
  'Maar er is één ding dat me dwarszit. Die man die je begraven hebt: Kunnen we er zeker van zijn dat het niet de echte Grady Ingersoll was? Dat dat ding in die container niet zomaar een dummy was?'
  
  'Waarom zouden ze zoiets doen?'
  
  'Ik heb er geen idee van. Het is gewoon onze taak ons er volkomen van te overtuigen.'
  
  Ik viste in de zijzak van mijn colbert en wierp een in vloeipapier verpakt voorwerp op zijn bureau. 'Dit is één manier.' Langzaam, nadrukkelijk pakte hij het voorwerp uit tot er een vinger voor hem lag. Zijn gezichtsuitdrukking veranderde niet toen hij naar me opkeek. 'Ja?'
  
  'Ga de vingerafdruk na; ik verwed er mijn volgende verlof onder dat hij niet zal passen bij de vingerafdruk van de echte Grady Ingersoll.'
  
  'Uitstekend.' Hawk stond op. 'Nog een laatste kwestie. Ben je er van overtuigd dat dat meisje, die danseres waar je het zo enthousiast over had, niet zal kletsen?'
  
  'Wat zou ze kunnen zeggen? Trouwens, ik heb Herridge gevraagd naar mijn hotelkamer te gaan en haar los te laten als hij op Doublé Cay terug is, en hij zei dat hij een oogje op haar zou houden.'
  
  'Kennelijk geen vervelende opdracht, te oordelen naar jouw verhaal. Ik neem aan dat je weer verlof wilt hebben?'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Nee, dank u. Elke keer als ik met vakantie ga, bedenkt u iets sluws om me bezig te houden terwijl ik geacht word uit te rusten. Maar er is één ding dat u voor me kunt doen.'
  
  Zoals altijd was Hawk me kilometers voor. 'Zij heeft het ook een paar keer over jou gehad. Ik geloof dat je Veronica vanmiddag op de schietbaan kunt aantreffen.' Hij schudde zijn hoofd en glimlachte ijzig. 'Ik snap maar niet wat zo'n jong meisje ziet in een oude man zoals jij.'
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Ergens op de Bahama's richt een excentrieke miljardair wilde orgieën aan met hippies, seks en hasj. Geen reden tot paniek. Maar de rijkaard speelt in zijn resterende vrije tijd met een allesvernietigend raketsysteem. Tijd voor 'Killmaster' Nick Carter om op de hippe toer te gaan. De hippe toer van de dood. Want de niets ontziende, rijke gek moet gestopt worden. Ten koste van alles. Geen gemakkelijk karwei, zelfs niet voor Nick Carter. Zeker niet als blijkt dat hippies als Angela naakt gevaarlijker zijn dan de hardste gangster.
  
  
  
  
  
  Overzicht eerder uitgebrachte boeken:
  
  
  
  
  D
  
  7
  
  Vlucht, spion! ...
  
  
  
  D
  
  8
  
  Schaakmat in Rio
  
  
  
  D
  
  9
  
  Spion in de val
  
  
  
  D
  
  18
  
  Spion in Saigon
  
  
  
  D
  
  19
  
  Fraulein spionne
  
  
  
  D
  
  38
  
  De 13e spion
  
  
  
  D
  
  39
  
  De sexbom-spionne
  
  
  
  D
  
  40
  
  De adellijke spionne
  
  
  
  D
  
  41
  
  Een kogel voor de dictator
  
  
  
  D
  
  56
  
  Spionne in travestie
  
  
  
  D
  
  97
  
  De vlammende draak
  
  
  
  D
  
  98
  
  Het Pendragon Dossier
  
  
  
  D
  
  99
  
  Duel in Israël
  
  
  
  D
  
  102
  
  De gehersenspoelde dubbelganger
  
  
  
  D
  
  120
  
  De gecamoufleerde agent
  
  
  
  D
  
  121
  
  Een web vol spionnen
  
  
  
  D
  
  130
  
  Kidnap in Indonesië
  
  
  
  D
  
  131
  
  Meesterspion in Vietnam
  
  
  
  D
  
  141
  
  De menselijke tijdbom
  
  
  
  D
  
  142
  
  Neo-nazi's in Berlijn
  
  
  
  D
  
  145
  
  Operatie Che Guevara
  
  
  
  D
  
  146
  
  Chinees komplot
  
  
  
  D
  
  152
  
  Cockpit voor de duivel
  
  
  
  D
  
  153
  
  De goudblonde slang
  
  
  
  D
  
  160
  
  De verschrikkelijken
  
  
  
  D
  
  161
  
  Het gevareneiland
  
  
  
  D
  
  162
  
  Het zaad der onderwerping
  
  
  
  D
  
  163
  
  De fatale drug
  
  
  
  D
  
  166
  
  De robijn des oordeels
  
  
  
  D
  
  167
  
  Moskou
  
  
  
  D
  
  172
  
  De gehersenspoelde doders
  
  
  
  D
  
  173
  
  Het dodelijke virus
  
  
  
  D
  
  174
  
  Killers in de nacht
  
  
  
  D
  
  175
  
  De rode wacht
  
  
  
  D
  
  178
  
  Opdracht in Venetië
  
  
  
  D
  
  179
  
  De Germaanse Ridders
  
  
  
  D
  
  182
  
  Valkuil op de zeebodem
  
  
  
  D
  
  183
  
  De levende doden
  
  
  
  D
  
  186
  
  De Griekse zevenklapper
  
  
  
  D
  
  187
  
  Het teken van de Mafia
  
  
  
  D
  
  190
  
  De Arabische plaag
  
  
  
  D
  
  191
  
  De Egyptische Mafia
  
  
  
  D
  
  192
  
  Cambodja
  
  
  
  D
  
  193
  
  De kille dood
  
  
  
  D
  
  196
  
  Het mes op de keel
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список

Кожевенное мастерство | Сайт "Художники" | Доска об'явлений "Книги"