No 1966 by Universal Publishing and Distributing Corp.
CopyrightNo 1983 Nederlandse uitgave:
Tiebosch Uitgeversmaatschappij bv Amsterdam
Vertaling: Henk van Slangenburg
Omslag: Marius van Leeuwen, GVN Amsterdam
ISBN 90 627 8679 0
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
Niets van deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written per-mission from the publisher.
Hoofdstuk 1
De weg die in de steile rotsflank was uitgehakt, was een smal, bochtig lint van grauw beton in het maanlicht, een dartel lint dat soms geheel verdween in de mistflarden die opstegen uit de Stille Oceaan die in de diepte lag en zich opeens verdikten tot ondoordringbare wolken.
Ruim tweehonderd kilometer naar het noorden lag San Francisco te slapen in het steeds slechter wordende weer. Ver in het zuiden lag de Mexicaanse grens, en dat was hun bestemming. Ze waren met hun zessen en hadden besloten daar te ontbijten. Er was geen twijfel aan mogelijk dat de slanke, krachtige, metaalgrijze Jag XK-E hen er op tijd zou brengen. Het diepe gegrom van de prachtig opgevoerde motor onder de lange motorkap schonk hen die belofte; en de wilde, vastberaden drift van de bestuurster, die het voortreffelijke mechanische beest door de haarspeldbochten trok, was hun garantie.
Ze was pas negentien, maar ze had al sinds haar veertiende motorfietsen en snelle sportwagens bestuurd en ze was een expert. Ze was de grommende paardenkrachten onder haar volkomen de baas, en haar reacties en beoordelingsvermogen waren onfeilbaar terwijl de dikke zwarte banden door de bochten gilden, op enkele centimeters afstand van de afgrond naar het woeste, kolkende water en de puntige rotsen beneden.
De vier achterin zaten weer te roken en de zware, zoetige geur van de stick drong haar neusgaten binnen. Ze lachte binnensmonds. Haar blik gleed naar de toerenteller en ze zag dat de motor op dit korte rechte stuk 4000 maakte. Een paar honderd meter verderop kwam een scherpe bocht naar links en de stralen van de sterke Lucas koplampen kwamen omhoog van de snelweg en doorsneden de duisternis ver boven de oceaan.
Ze nam geen gas terug. Het was een buitenbocht maar ze wist wat de wagen kon.
De knaap naast haar mompelde slaperig en hij stak zijn hand uit en streelde haar borst.
Opnieuw lachte ze. Er was niet veel voor nodig om hen hun kick te geven.
Ze sprak plotseling met lage en diepe stem, en de woorden waren alleen voor haar eigen oren bestemd. 'Goedkope lol,' zei ze. 'Drank en seks en gras. Ik vind dat we maar eens een echte sensatie moesten beleven.'
Drie kilometer verderop zwoegde een kleine, vier jaar oude Chevrolet moeizaam vooruit terwijl de vermoeide, middelbare bestuurder met bijziende ogen in de af en aan drijvende mist tuurde. Gordon Flesher was een zorgvuldig automobilist en had een hekel aan het rijden in het donker, hoe de omstandigheden ook waren. Hij sprak op geprikkelde toon tegen zijn vrouw. Hij had al ruim zeven uur gestaag gereden en was al moe geworden eer de zee-mist was komen opzetten.
'Verdomme, Louise,' zei hij, 'dit is gekkenwerk. Ik weet dat je Big Sur wilde zien, maar het is onzin midden in de nacht door te rijden. Zeker nu.'
Zijn vrouw zuchtte en nam de sigaret uit haar mond. 'De kinderen wilden ...' begon ze, maar hij onderbrak haar.
'Die slapen,' zei hij. 'Ik hoor Bonnie snurken en de tweeling is honderd kilometer terug al onder zeil gegaan. Als ik ergens een motel zie, stoppen we. Die verdomde weg is zelfs overdag gevaarlijk, en met de remmen van deze kar ...'
'All right, Gordy,' zei zijn vrouw. 'We stoppen waar je maar wilt. Maar we hebben al kilometers lang niets gezien en ik heb zo'n idee dat we niet eerder dan Carmel ergens langs komen. Rij nou maar langzaam, of zet hem een poosje stil zodat je even kunt rusten.'
'Op deze weg? God, je kunt hier nergens langs de kant gaan staan. Wil je een sigaret voor me opsteken, schat?' Hij zweeg en toen ze hem de brandende sigaret gaf, zei hij: 'Goddank dat er geen verkeer is. Dat zou ik nog net kunnen gebruiken, een hoop tegenliggers.'
Terwijl hij de zin afmaakte, maakte de Chevrolet een bocht naar rechts en hij zag de koplampen van een auto in de verte. Even later verdwenen de lichten en hij schatte dat de tegenligger zeker nog op anderhalve kilometer afstand was. Hij had, besefte hij, de koplampen opgevangen toen de wagen een bocht doorging, waarschijnlijk een of twee afdalingen naar het noorden. Instinctief liet hij zijn snelheid tot rond vijftig kilometer zakken. Een mistdeken zakte als een reusachtige blinddoek over hem neer. Toen hij deze achter zich liet, zag hij de koplampen nogmaals. En toen waren ze plotseling weer verdwenen.
De blonde jongen achterin de Jag draaide het raampje omlaag en gooide de peuk naar buiten. Hij strekte lui een arm uit en pakte de fles wodka. Eer hij hem aan zijn mond bracht zei hij: 'Jezus, Cissy, waarom rij je aan de verkeerde kant van de weg?'
Het meisje achter het stuur lachte. 'Het is een Engelse wagen, suffie,' zei ze, 'en de Engelsen rijden altijd aan de linkerkant. Deze Jag kent zijn manieren.'
'Maar als je iemand tegenkomt is het beter als hij zijn Amerikaanse manieren kent, meissie,' zei de jongen en nam een slok.
De bestuurster lachte weer. 'Als ik iemand tegenkom,' zei ze, 'gaat hij wel naar de kant.' Ze gaf gas en de snelheidsmeter kroop naar de rode streep. 'Als we over de grens willen ontbijten, kan ik de paarden niet sparen, en bij deze snelheid hou ik de binnenbaan aan om tempo te kunnen handhaven.'
'En als ze niet naar de kant gaan?'
'Lotsbestemming, makker. Noodlot. Niks aan te doen.'
De banden gilden opeens gemarteld en de wagen schudde en gleed door op de twee buitenste wielen. Het roodharige meisje achterin schrok plotseling wakker en snakte naar adem. Toen giechelde ze.
'Joepie!' riep ze. 'Zet 'm op, Cissy!'
Cissy gaf gas en worstelde met het stuur, en haar ogen glinsterden terwijl haar mond een stukje open stond. Ze zong bijna terwijl de auto zich in een scherpe bocht wierp en even op de grens van niemandsland hing. Toen bereikten ze een recht stuk en de wagen hervond zijn evenwicht zonder enige snelheid te verliezen.
De bestuurster nam een kleine slanke hand van het stuur en duwde een lok stroblond haar uit haar ogen, stuurde toen weer naar de linkerkant van de tweebaansweg.
Haar delicate mond stond iets strakker en haar kleine, stevige kin stak enigszins naar voren.
Door de dikke mistbank zag ze opeens op een vijfhonderd meter afstand de lichten van de tegenligger.
Ze mepte met haar hand op de knop van de tweetonige claxons, maar ze week niet uit naar de rechterkant, noch nam ze gas terug terwijl de nacht verscheurd werd door het geloei van de claxons.
Gordon Flesher deed wat onder deze omstandigheden negenennegentig van de honderd automobilisten zouden hebben gedaan. Hij trapte op de rem. De auto zakte van vijftig tot veertig kilometer. Meer tijd was er niet. Terwijl hij remde, trok hij het stuur scherp om, hoewel hij zich realiseerde dat rechts van hem, op ruim een meter van de kant van de weg, de rotswand onwrikbaar en dodelijk opsteeg. Maar hij hoefde de rotswand niet te vrezen, want hij raakte hem zelfs niet. Er was geen tijd meer. Hij schreeuwde een vloek en zijn laatste gedachte was van schuldgevoel vervuld.
Hij en Louise zaten in hun veiligheidsgordels gegespt, maar de kinderen - Bonnie, tien, en de tweeling, Jack en Carel, zes - lagen achterin de Chevrolet te slapen en er was niets om hen tegen te houden.
Maar dat zou geen enkel verschil hebben gemaakt. De gordel van Louise Flesher scheurde alle vitale organen in haar buik kapot eer hij knapte, en door de puntige randen van de versplinterde voorruit werd ze onthoofd. Zijn eigen riem brak niet, maar behoedde hem er niet voor dat hij aan de stuurkolom werd gespietst.
De staatspolitie die anderhalf uur later arriveerde, vond het een wonder dat hij nog lang genoeg in leven was gebleven om die ene gebroken zin te uiten eer hij stierf.
'Met opzet... frontaal... op ons ingereden,' had Flesher gezegd. En toen was het bloed in zijn mond gestroomd en hij was dood.
Het was moeilijk het lichaam van de stuurkolom te halen; maar het was aanzienlijk moeilijker de verspreide restanten van de andere tien slachtoffers van de tragedie aan elkaar te passen.
De volgende dag las het publiek in de krant over het ongeluk, of hoorde de grimmige details door de radio, en men vond het ontzettend dat een aardig middenstandsgezin tijdens de vakantie in zijn geheel omgekomen was. Men vond het een verschrikkelijke tragedie dat zes jonge, gezonde studenten bij een frontale botsing waren omgekomen. En dat was ongeveer de enige reactie. Men kende, uiteraard, niet alle feiten.
Vanwege de vooraanstaande positie van de ouders van de meeste studenten, werd er niets gepubliceerd over de marihuana die in de verbogen overblijfselen van de Jaguar was gevonden. En ondanks de aanwijzingen van het tegendeel, konden de politie-autoriteiten niet aannemen dat de bestuurster van de krachtige sportwagen met opzet op de andere auto zou zijn ingereden.
Het verhaal verscheen in de vroege middagedities van zaterdag, de zesde november. Maar door bepaalde andere ongewoon dramatische en gewelddadige gebeurtenissen, die eveneens in de kranten van die dag werden vermeld, kreeg dit verhaal een betrekkelijk onaanzienlijke plaats in de pers.
Niemand had moeilijkheden verwacht; de president van de universiteit niet, de luitenant van de staatspolitie niet die met een kleine groep mannen was uitgestuurd om een oogje in het zeil te houden. De plaatselijke politiecommissaris niet en zeker de aanvoerders van de demonstratie niet, die slechts vergunning hadden gekregen omdat ze de autoriteiten er van hadden kunnen overtuigen dat het een ordelijke en vreedzame zaak zou worden.
Een van de voordelen van het leven in een democratie is dat men het niet beslist eens hoeft te zijn met de politiek van de heersende regering. De jeugd heeft stellig het recht voor zijn mening uit te komen, ook al komt die mening
niet overeen met de huidige gedachtegang van Buitenlandse Zaken, de legerleiding en de president zelf.
Men beschouwt het juist als een gunstig teken dat de jeugd dissident is, en dat de intellectuelen die de jeugd van het land beïnvloeden, non-conformistische opvattingen hebben. Vrijheid van meningsuiting over zelfs de meest onpopulaire opvattingen wordt niet alleen toegestaan maar ook aangemoedigd. En men kan het bepaald niemand kwalijk nemen als hij in vrede gelooft. Als iemand vergunning zou moeten krijgen om een demonstratieve mars te houden, dan toch zeker de mensen die zich voor de vrede uitspreken.
Toen dus een groep van tweehonderd intellectualistisch aangelegde studenten besloten een protestmars te houden tegen Vietnam, maakte niemand zich werkelijk druk.
De mars zou plaatsvinden op zaterdagochtend en de plaats van handeling was de campus van de Great Southern University in High City in South Carolina. Er staan ongeveer twaalfduizend studenten ingeschreven aan Great Southern en de meerderheid was niet geïnteresseerd. De meesten interesseren zich voor het voetbal in november, de meeste jongens interesseren zich voor meisjes en de meeste meisjes interesseren zich voor jongens, en dat is een gezonde toestand.
Dus toen tweehonderd studenten toestemming kregen om een optocht te houden, verwachtte men dat het een nogal tamme zaak zou worden. De gebruikelijke borden, de gebruikelijke protestsongs, een paar sprekers, een ordelijke afloop. Niets om over in paniek te raken.
Niemand weet precies wat er gebeurde. Niemand weet precies op welk punt die kleine, vreedzame groep uitgroeide tot meer dan vijfduizend wilde, gillende en schreeuwende studenten die door de hoofdstraat van de kleine zuidelijke stad raasden waar de Great Southern University is gevestigd.
Niemand weet wie de eerste colafles wierp, wie de eerste politieman sloeg, wie de steen door de eerste etalageruit wierp, wie het eerste schot loste.
Maar op zaterdagmiddag, zes november, terwijl de rel nog lang niet was bedwongen, wist bijna iedereen die een krant las of naar de radio luisterde of naar televisie keek, dat High City opeens het tafereel van een verschrikkelijke en ongelooflijke uitbarsting van pure anarchie was geworden.
Er waren tweeëntwintig doden geteld, onder wie drie mannen van de staatspolitie en twee van de plaatselijke politie. Letterlijk honderden lagen in geïmproviseerde ziekenhuizen met ernstige verwondingen - schedelbreuken, verbrijzelde ledematen, gejaapte lichamen. Wijd verspreide plunderingen. De hele stad en de helft van de gebouwen op de campus in brand. Overvallen, verkrachtingen, plunderingen en gewelddaden. Het neusje van de zalm van de zuidelijke jeugd was veranderd in een woeste, hersenloze bende en de wet van het oerwoud had de wet van de beschaving vervangen.
Tegen de tijd dat die catastrofale zaterdag tot een bloedig einde kwam, was het nog te vroeg om er zelfs maar naar te gissen wat er werkelijk was gebeurd, te vroeg om de schade te ramen of de verliezen te schatten. Er was slechts tijd om het verschrikkelijke nieuws over het land te verspreiden en de staatsmilitie in te zetten, tegelijk met artsen en verpleegsters die zich als vrijwilligers hadden aangemeld. Het was nog te vroeg om iets anders dan totale shock te voelen.
Tweeëntwintig doden, honderden gewonden en stervenden. Zelfs in San Francisco kreeg dit verhaal meer aandacht dan het tragische auto-ongeluk dat de nacht tevoren had plaatsgevonden op de kustweg van Big Sur.
Er is geen twijfel aan mogelijk. De studenten en professoren van de betere universiteiten staan enigszins snobistisch tegenover de rest van het land. De betere scholen van de zogenaamde Ivy League trekken 'heren' aan. Er gebeuren een heleboel dingen op andere universiteiten die niet getolereerd zouden worden op de zogenaamd betere universiteiten. Natuurlijk, de Ivy League-scholen maken zich even druk om hun voetbalwedstrijden, ze steunen hun ploegen met bands en cheerleaders en de hele reutemeteut, maar tenslotte blijft het een spel.
Winnen of verliezen, het gaat om de lol. Je moet sportief zijn en je sportief gedragen. Dat is de traditie.
Vanwege deze traditie is er nog steeds niemand die werkelijk begrijpt wat er die fatale zaterdagmiddag van de zesde november in New England gebeurde. Het heeft geen zin de namen van de universiteiten te noemen; iedereen die lezen kan, weet welke er bij betrokken waren. En de massa's, de zeventigduizend mensen die op de tribunes zaten toen het begon ... hoe zit het met hen? Het waren studenten van beide universiteiten, een aantal afgestudeerden, een aantal leden van de faculteit. Vrijwel iedereen had op de een of andere manier met een van de twee grote universiteiten te maken. Dat moest wel haast, als je een kaartje wilde bemachtigen.
Het was het soort toestand dat, misschien, had kunnen gebeuren tijdens een honkbalwedstrijd aan het eind van het seizoen als een scheidsrechter een kennelijk verkeerde beslissing neemt, of een man aan slag de vanger van de tegenstander op zijn hoofd slaat. Het had misschien kunnen gebeuren tijdens een voetbalwedstrijd in het zuiden
waar ze voetbal even ernstig nemen als de Bijbel. Het had zelfs kunnen gebeuren bij een beroepsbokswedstrijd als uitdager of kampioen er al in de eerste ronde na omgekocht te zijn de brui aan geeft.
Maar tijdens een voetbalwedstrijd van de Ivy League? Nooit van zijn leven!
Maar het gebeurde niettemin. Het brak los op het moment waarop het winnende team bezig was de doelpalen van de tegenstanders uit de grond te rukken. Ongeveer de helft van het publiek bevond zich op het veld toen het begon.
Het duurde niet lang, maar het was bloederig en gewelddadig. En er scheen geen reden voor te zijn.
Misschien kwam het doordat iemand een duw kreeg, viel, en per ongeluk onder de voet kwam. Een plotselinge gil, een kreet, een handgemeen, misschien dit keer opzettelijk, misschien uit angst of woede.
En opeens: chaos. Geweld alom, een angstige, hysterische massa die als dol geworden vee over het vertrapte veld stormde. Verstoppingen bij de te weinige uitgangen; mensen die onder de voet werden gelopen. Atavistische angst en paniek. Massale claustrofobie.
Om half zeven die zaterdagavond waren de autoriteiten en politie nog bezig te proberen de doden te identificeren, van wie er velen niet alleen gestikt waren maar ook dood getrapt. De gangen van het administratiegebouw en de grote turnzaal weerkaatsten van de gefolterde kreten van de verminkten en gewonden.
Een geschokte en vrijwel verlamde universiteitsleiding gelastte onmiddellijk de resterende wedstrijden van het seizoen af, maar toen was het al veel te laat. Het kwaad was reeds geschied.
En niemand - nou ja, bijna niemand - wist waardoor het was begonnen, waarom het was gebeurd, wat het had te betekenen. Het enige wat men wist was wat de, nog steeds niet complete, statistieken zeiden over de doden en gewonden; de verschrikkelijke aantallen die via de persbureaus en de ether werden verspreid over een geschokt en met afschuw vervuld land.
Het verhaal vormde de opening van de zondagskranten en verwees de eerdere tragedies naar de binnenpagina's.
Mt.Hoyt College, even buiten Dearborn in Illinois gelegen, is ongetwijfeld een van de beste meisjesscholen van het land. De mensen in het Middenwesten meenden dat de school superieur was aan enigerlei school in het Oosten.
Wheatland University is klein, maar een van de rijkste scholen in het land. Het is een instelling die uitsluitend voor jongens is bestemd, maar dat kan de jongens die er heen gaan niet schelen. Wheatland heeft altijd nauwe betrekkingen onderhouden met Mt.Holly dat op slechts achttien kilometer afstand ligt. Beide scholen trekken leerlingen uit de rijkste en meest vooraanstaande families van het Middenwesten aan.
Wheatlandjongens zijn de volmaakte prooi voor Mt.Hollymeisjes. Ze komen uit de top tien van hun middelbare school; ze zijn goed opgevoed, werelds, sophisticated, hoffelijk; trots op hun school, trots op zichzelf, trots op hun zusterschool. Mt.Hollymeisjes zijn verstandig, gezond, zelfverzekerd, maatschappelijk aangepast, en maken zelden afspraakjes met anderen dan jongens van Wheatland. Mt.Hollymeisjes geloven ook oprecht dat Wheatlandjongens de knapste, respectabelste en beste zijn die er maar te vinden zijn. Het is - of was - ongehoord dat een Wheatlandjongen anders dan volslagen fatsoenlijk en integer in zijn gedrag zou zijn, vooral in zijn betrekkingen met een Mt.Hollymeisje.
Zelfs de jaarlijkse overval van de jongens van Wheatland op de slaapzalen van Mt.Holly is een fatsoenlijke, onschuldige en plezierige zaak. Eerlijke pret en een kans voor de kinderen om onschuldig wat stoom en energie af te blazen.
Hoe viel het dan te verklaren dat de overval op de zaterdagavond van de zesde november opeens fatsoenlijk noch onschuldig noch onschadelijk was?
Uiteraard waren deze jongens en meisjes van Wheatland en Mt.Holly volstrekt normale, gezonde jonge Amerikanen en natuurlijk kon men niet verwachten dat ze tijdens en na zo'n overval ijs zaten te snoepen of de stoelendans pleegden. De basis van een dergelijke overval is dat hij een seksuele bijbetekenis heeft.
In vroeger jaren verschenen de jongens van Wheatland rond middernacht op de campus van Mt.Holly. De meisjes waren gekleed in pyjama of lang nachthemd, hoe ouderwetser hoe beter. De jongens beklommen de balkons en stalen de panty's die natuurlijk duidelijk zichtbaar waren opgehangen. (Ze vormden een geweldige decoratie voor hun slaapzalen en gezelschapskamers). Er werd veel gegild en gekwekt. Daarna werden de grammofoons tevoorschijn gehaald met de jazz- en rock and rollplaten. Er werd gedanst en een beetje gevrijd; nu en dan verdween een paartje als terloops.
Het was een vaststaand, hoewel nauwelijks gepubliceerd, feit dat er enkele meisjes waren die in de loop van de nacht hun maagdelijkheid kwijtraakten. Maar tussen de Mt.Hollymeisjes en de Wheatlandjongens werd het altijd in de hand gehouden; het gebeurde altijd op een eerbare, fatsoenlijke, beschaafde manier.
Wat gebeurde er dan op zaterdagavond, de zesde november? Hoe had het kunnen gebeuren?
Hoe kon die schijnbaar onschuldige, jeugdige, eenvoudige ceremonie, de jaarlijkse Wheatland-Mt.Holly overval, opeens veranderen in een tafereel van schrik, geweld en massale verkrachting?
Door welke griezelige, afzichtelijke verschijnselen veranderden een paar honderd gezonde, normale jonge studenten in een bende gillende, bestiale dieren die uit waren op geweld en schandelijk gedrag en ongelooflijke sadistische en perverse daden?
En hoe kwam het dat letterlijk tientallen Mt.Hollymeisjes, inbegrepen degenen die het meest gewelddadig waren verkracht, geslagen en getrapt, de hysterische orgieën hadden aangemoedigd waarvan ze zelf het slachtoffer werden?
God alleen wist het. Nou ja, niet alleen God.
De autoriteiten van de universiteiten, de families van de studenten die er bij betrokken waren, de studenten zelf, hadden de zaak het liefst in de doofpot gestopt en de buitenstaanders onwetend gelaten. Maar dat was onmogelijk.
Te veel van de meisjes moesten medisch worden behandeld. En enkele van de jongens die hadden meegedaan, probeerden de volgende dag zelfmoord te plegen.
Twee van hen slaagden er in, nadat ze een lange bekentenis hadden geschreven waarin ze alles vertelden wat er was gebeurd - maar niet waarom.
En zo streed ook dit verhaal met die andere verhalen om ruimte in pers en ether.
Het had de zondagskranten gedurende een maand kunnen vullen. Het was voldoende om degenen die er vatbaar voor waren schrik aan te jagen, degenen die een patroon zagen te tarten, degenen die het als een succes beschouwden te verrukken. Maar het bleek niet voldoende te zijn. Het weekeinde was nog niet afgelopen.
Hoofdstuk 2
Dr.Martin Siddley Winters verliet zijn vierkamerflat in Berkeley precies om zeven uur, zaterdagavond de zesde november. Het was tien uur in Butte, Montana, en een Vredesbijeenkomst die inderdaad vreedzaam was begonnen, was veranderd in een chaos van gillende, met flessen gooiende tieners en rondstormende inwoners. Het was middernacht in Brooklyn, New York, en tijdens een feestelijk universiteitsbal waren opeens spandoeken verschenen waarop de Amerikaanse buitenlandse politiek werd aangevallen en regeringsfiguren met namen werden getooid die normaliter voor de ergste misdadigers bewaard bleven. Enkele minuten later zou het bal ontaarden in een mêlee van met messen zwaaiende studenten en met gummiknuppels slaande agenten.
Als dr.Winters van deze gebeurtenissen op de hoogte was geweest, had hij misschien een verklaring kunnen opperen. Maar hij wist er niets van, en het enige waar hij aan dacht was hoe hij over de brug naar San Francisco moest rijden waar hij een buitengewoon belangrijke en hoogst geheime afspraak had in een kantoorgebouw in de binnenstad.
Het was de moeilijkste beslissing van zijn leven geweest. Maar Goddank had hij hem tenslotte genomen. Binnen een uur zou hij zich bevinden op het bureau van Hal Kinder, regionaal hoofd van de fbi.
Lieve God! de dingen die de laatste twee weken waren gebeurd. Oh, het was al maanden geleden begonnen, maar deze afgelopen twee weken waren als een nachtmerrie geweest, ongelooflijk. Te bedenken dat nog geen maand geleden hij, dr.Martin Siddley Winters, een van de meest gerespecteerde, best aangeschreven en hooggeplaatste opvoedkundigen van het land was geweest. Vice-kanselier van de Universiteit van Californië, Berkeley. Het was geen positie om licht over te denken. En dat op zijn achtendertigste jaar.
God wist dat hij de positie had verdiend. De opofferingen die hij zich van het begin af had getroost. Niet elke wees loopt weg uit het weeshuis en werkt zich door de middelbare school heen. En de universiteit.
En al die cursussen erna die hem bijna de das hadden omgedaan omdat hij zo hard moest werken om ze te kunnen financieren.
Hij dacht met vluchtige tevredenheid terug aan die jaren van worsteling en de beloning die ze hem hadden gebracht. Hij had het helemaal zelf gedaan. Doctor in de wijsbegeerte op zijn zevenentwintigste.
En daar was hij er niet mee opgehouden. Hij had een makkelijke baan kunnen nemen, zelfs trouwen en een gezin stichten, maar hij was een toegewijd man. Zijn leven bestond uit doceren en hij zou de top van zijn beroep bereiken. Het was moeilijk geweest, maar daar was hij aan gewend.
En het geknok, toen hij eenmaal was begonnen in de academische rijen te stijgen! Ongelooflijk.
Hij schudde onder het rijden herinnerend zijn hoofd. Hij had even hard als iedereen geknokt, zelfs harder dan de meesten omdat er zoveel was waar hij tegen moest knokken. Hij was aanvankelijk niet populair geweest bij zijn collega-professoren en studenten. Maar hij was schrander en consciëntieus geweest, en geen taak was hem te veel geweest. Hij was niet alleen een toegewijd docent, hij was een toegewijd carrièrebouwer. En op den duur hadden zijn geestelijke vitaliteit en ambitie hem de hartelijke bewondering van zijn studenten gebracht waar hij naar verlangde. Het was jammer dat hij terwille van zijn carrière was gedwongen enkele principes op te offeren; of misschien was het jammer dat hij ze ooit als principes had beschouwd. Niettemin had hij zijn 'principes' laten wegdrijven naar een schuilplaats, en als hij dat niet had gedaan zou hij nu misschien niet zo afschuwelijk in de klem zitten.
Eerlijkheid duurt het langst, Martin Siddley Winters. Hij glimlachte zuur in zichzelf toen hij zijn kleine MG langs de waterkant stuurde. De oude kenau in het weeshuis had hem dat verschillende malen voorgehouden. Misschien zou ze ditmaal gelijk krijgen. Als het niet al te laat was om er nog iets toe te doen.